tigd, ons Officieel Orgaan heeft daaromtrent uit voerig van voorlichting gediend en in de jaarver slagen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond vindt men te dezen opzichte serieuze en gepreci seerde gegevens. Volstaan we daarom slechts met een enkele opmerking in het algemeen. Als algemeen bekend mag worden veronder steld, dat de bioscopen indertijd niet geweigerd hebben muziekauteursrechten te betalen, doch in tegendeel het Buma groote sommen hebben aan geboden, welke botweg zijn afgewezen, met het gevolg, dat het Buma zijn contractanten, we spre ken met opzet van contractanten en niet van Ne- derlandsche musici, omdat deze hiervan toch niet geprofiteerd zouden hebben, een schade berok kend heeft, welke in de tonnen loopt. Wèl echter heeft het bioscoopbedrijf geweigerd de abominabele bedragen te betalen, welke door het Buma werden gevorderd. Het bioscoop bedrijf wenschte niet mede te betalen aan al dat gene, wat nimmer aan een componist wordt uitge keerd, dat wil derhalve zeggen al datgene, wat z.g. aan den strijkstok blijft hangen en dit is het groot ste deel, n.1. de schrikbarend hooge onkostenreke- ning van het Buma. Wanneer we van „indertijd" spraken, dan is dat al wederom circa 5 jaren geleden. De tijd heeft intusschen niet stilgestaan. Met rassche schreden is de ontwikkeling van de film voortgegaan; zij heeft in den loop der jaren een heel ander aanzien, een heel andere beteekenis, een heel ander wezen gekregen, dan zij vroeger had. De stomme film met het begeleidend strijkje vanuit den orkestbak is teruggetreden in het verleden. Stormenderhand heeft de geluidsfilm de wereld veroverd en op haar beurt als zoodanig reeds een veelbeteekenende evolutie doorgemaakt. Was zij aanvankelijk met geluid overladen, zoodat er meer geluid dan film was en het dikwijls den schijn had of de film ge maakt was terwille van het geluid, langzamerhand is de film de kinderziekten van haar technische vernieuwing te boven gekomen, geleidelijk heeft het geluid de plaats ingenomen, welke het toebehoort, is de film met het geluid vereenzelvigd, zijn beeld, beweging, geluid ineen gesmolten en verpuurd tot het eigene rhythme van het optische kunstgewrocht, dat film is. De muziek in de film is een bouwstof geworden van de film, een element, zoodanig opgenomen in de wezenseenheid van het filmwerk, dat dit laatste zonder dat onderdeel geen bestaansrecht meer zou hebben. De muziek in de film is niet meer illustratief, zij is mede film ge worden en behoort als zoodanig tot het ondeelbaar maaksel van den uiteindelijken vervaardiger van het geheel, den producent, wien dientengevolge alle rechten, geene uitgezonderd, toekomen. Kortgeleden nog is dit standpunt bevestigd door een uitspraak van het hoogste Rechtscollege in Finland. Elders zijn de meeningen hierover nog verdeeld. W^at Nederland betreft zouden wij willen ver wijzen naar het belangrijke vonnis van de Recht bank te Roermond, waarin er terecht de nadruk op is gelegd, dat ook al heeft een componist al zijn rechten aan een muziekauteursrechtenbureau over gedragen, deze cessie nimmer kan gelden voor muziek, door hem zelf verwerkt in geluidsfilms, waarmede deze Rechtbank dus het standpunt in neemt, dat voor vertooningen van geluidsfilms geen muziekauteursrechten door het Buma kunnen worden geheven. Ons standpunt, dat een geluidsfilm niet is een „verzamelwerk" als bedoeld in art. 5 van de Ne- derlandsche auteurswet, maar een werk als be doeld in art. 6 van de Nederlandsche auteurswet, dat is tot stand gebracht naar het ontwerp en on der leiding en toezicht van den producent, aan wien dus volgens dat artikel het uitsluitend auteursrecht op de film toekomt, wordt ook in de literatuur, zoowel in als buiten Nederland meer en meer ingenomen en wij twijfelen er niet aan, of het zal tenslotte ook in de Nederlandsche recht spraak zegevieren. In dien geest is zelfs in den loop van 1937 een beslissing gewezen door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij is uitgemaakt, dat het com- poneeren van muziek voor geluidsfilms moet wor den beschouwd als arbeid, welke door den com ponist is verricht in dienst van den producent, zoodat ingevolge art. 7 van de Nederlandsche auteurswet de producent de eenige is, die op de geluidsfilm auteursrecht kan doen gelden. Justitia suprema lex. ook hier. Nog steeds heeft het recht in de onderwerpelijke aangelegen heid niet zijn loop gehad. Wij zouden daarom willen vragen, waar haalt Buma, dat zoo graag den Officier van Justitie in den arm neemt en voorgeeft zich op een rechts- standpunt te plaatsen, het recht vandaan boutweg

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 4