OFFICIEEL ORGAAN
VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOS COO P - BO ND
TROONREDE PERSPECTIEVEN
De Troonrede, waarmede de Koningin de nieu
we zittingperiode van de Staren-Generaal geopend
heeft, is in verband met de gehouden verkiezingen
en het optreden van de nieuwe Regeering met meer
dan gewone belangstelling tegemoet gezien.
Zooals mocht worden verwacht had het Staats-
stuk dezen keer naast een sterk economischen, een
principieel politieken inslag.
Het karakter van het beleid der nieuwe Regee
ring, aldus luidt een der passages van de beginsel
verklaring, zal tot uiting komen onder meer in „be
scherming van de publieke eerbaarheid en onthou
ding door de Overheid van aanmoediging van
alles, wat tot ontheiliging van den wekelijkschen
rustdag aanleiding geeft".
Deze verklaring trekt begrijpelijk sterk onze
aandacht, omdat het film- en bioscoopbedrijf nu
eenmaal openbaar is, midden in de massa staat
en door zijn aard spreekt tot het gedachten- en
geestesleven van millioenen, een element is in de
maatschappij tot ontwikkeling, verheffing, ont
spanning en vermaak, en wel voor velen in het
bijzonder op den Zondag.
In menig land zou een aankondiging, als thans
door de Regeering is gedaan, door het film- en
bioscoopbedrijf met argwaan moeten worden tege
moet gezien.
In ons land is zulks gelukkig niet het geval.
De inrichting van de Nederlandsche bioscopen
voldoet aan hooge eischen en het keuringsappa
raat vervult reeds gedurende ruim tien jaar met
zorg zijn delicate taak.
En zelfs al zou dit instituut bij het aan
hangig maken van de bioscoopwet stond de orga
nisatie van het film- en bioscoopbedrijf in ons
land nog in de kinderschoenen er niet zijn, dan
zou het bij den huidigen stand van de organisatie
van ons bedrijf toch niet mogelijk zijn, dat de film
zou worden misbruikt als een instrument tot bela
ging van de publieke eerbaarheid.
Het krachtig ingrijpen van den Bond ten aan
zien van den import van Duitsche schund-films
nog voor er van een Bioscoopwet sprake was,
moge daarvoor een voldoende bewijs zijn. Ook de
Nederlandsche filmproductie, men moge over haar
artistieke kwaliteiten denken zoo men wil, had
geenszins een strekking, welke ook maar eenige
critiek in moreel opzicht zou kunnen oproepen.
Integendeel!
Het is opmerkelijk hoe de betreffende maat
regelen van de Regeering door de publieke opinie
met allerlei verschijnselen van onze moderne
samenleving in verband zijn gebracht, behalve met
de bioscoop. Dit geeft het peil aan, hetwelk ons
1