was, dat deze film een verkeerden indruk zou wek ken, het noodig geacht nog eens nadrukkelijk bij verschillende menschen, die in dat opzicht tot oor- deelen bevoegd zijn, te informeeren, zich voor te laten lichten, welken weg men hier had te bewan delen. Nu kan men van meening verschillen over de vraag, of de beslissing van de Centrale Keu ringscommissie juist of niet juist is geweest. Ik kan dat niet beoordeelen, maar wat ik wel wensch te onderstrepen is dit: mag men, nu op de Centrale Keuringscommissie naar aanleiding van één bepaal de film misschien terecht critiek komt, zeggen: nu is ingrijpen dringend noodzakelijk? De constructie én bij de radiocensuur èn bij de filmcensuur is deze: dat de Overheid welbewust het oordeel over hetgeen mag en niet mag, gelegd heeft in handen van menschen, die niet bij die Overheid betrokken zijn. Een college van hoog staande mannen of vrouwen, die tot oordeelen be voegd zijn, dat is een systeem, dat tot nog toe bij de uitvoering van de Bioscoopwet en ook bij de uitvoering van de radiowetgeving, naar mijn mee ning daarover kan men van oordeel verschillen uitnemend heeft gewerkt en haar deugdelijkheid heeft bewezen. Alleen, wanneer zou blijken, dat de verhoudin gen op dit gebied zich beteekenend zouden toe spitsen, alleen, wanneer zou blijken, dat de Cen trale Keuringscommissie haar taak verwaarloost maar dan nog zou men de leden moeten ontslaan en eerst trachten er andere in te zetten alleen, wanneer duidelijk zou blijken, dat de bedoeling voorzit, om in strijd met het algemeen belang te handelen, zou er, naar mijn meening, aanleiding zijn, af te wijken van het weldoordachte stelsel, dat niet de Overheid hierover beslissen mag, maar een college, dat buiten de Overheid staat, dat ge makkelijker de verantwoordelijkheid draagt en welks beslissingen in den regel ook objectiever zul len zijn dan die van de Overheid. Ik ben dus voor nemens, rustig af te wachten, hoe de ontwikkeling op dit gebied zich zal voltrekken. Ik ben bereid, met groote belangstelling de beslissingen van de Centrale Keuringscommissie te volgen, maar ik geloof niet, dat in dit eene feit voldoende grond ligt, om te zeggen: nu gooien wij het stelsel onderste boven. De geachte afgevaardigde, de heer IJsselmuiden heeft nogmaals een wijziging van art. 42 van het Bioscoopbesluit bepleit. Hij wenscht, dat de moge lijkheid wordt geschapen, dat aan de gemeente besturen de bevoegdheid wordt gegeven tot het aanbrengen van coupures bij nakeuring van films. Ik heb in de Memorie van Antwoord gezegd, dat ik van oordeel ben, dat het op technische gronden onmogelijk is aan dit verzoek te voldoen. Ik ben ook van meening, dat wij den verkeerden weg op gaan, wanneer wij aan een centrale keurings instantie de bevoegdheid geven om te coupeeren en daarna aan een lagere instantie die bevoegd heid ook nog eens geven. Dit is een verkeerde weg, omdat de lagere organen maar moeten leeren, dat, indien zij tegen een bepaald gedeelte van een film bezwaar hebben, de gemeentelijke nakeuring een middel is om een dergelijke film te weren. Een gedecideerd optreden in dit opzicht zal tot gevolg hebben, dat in heel korten tijd de films, die aan geboden worden, den toets van rechtmatige critiek van het gemeentebestuur zullen kunnen doorstaan. Ik moet hierbij zeggen, dat wat de geachte af gevaardigde vraagt, vermoedelijk niet mogelijk is zonder wijziging van de Bioscoopwet. De con structie van art. 4 is deze, dat de gemeentebesturen voorwaarden kunnen stellen, waaraan de inrich tingen, waarin bioscoopvoorstellingen worden ge geven, moeten voldoen. Bij amendement is destijds in de wet gebracht, dat die voorwaarden ook zou den kunnen inhouden de bevoegdheid om de na keuring in een bepaalde gemeente in te voeren. Maar wanneer een bepaalde bioscoop overtreedt den eisch van verplichte nakeuring, dan beteekent dit, dat de vergunning in verband met het bepaal de in art. 4 kan worden ingetrokken. Die constructie van de wet wijst er naar mijn meening op, dat het niet mogelijk is bij algemee- nen maatregel van bestuur al hetgeen in art. 4 ge noemd is als de bevoegdheid van het gemeente bestuur te gaan verbreeden. Het gemeentebestuur zou geen enkele sanctie hebben om eventueel af te dwingen het niet vertoonen van de stukken uit een film, die door het gemeentebestuur verboden zijn verklaard. De geachte afgevaardigde de heer IJsselmuiden heeft verder gesproken over den invloed van den Bioscoopbond. Ik ben bereid eventueele conflicten tusschen den Bioscoopbond en anderen te volgen. Ik heb in de Memorie van Antwoord verklaard, dat er in het algemeen geen aanleiding tot ingrij pen kan zijn, wanneer de Bioscoopbond zich in een conflict van wettige middelen bedient. Mocht in derdaad blijken, dat er gevaar voor conflicten dreigt, dan ben ik bereid mijn bemiddeling te ver kenen om te trachten de partijen, die tegen elkaar botsen, van elkaar te houden," Eerlijk gezegd, hadden wij, afgaande op hetgeen in het Voorloopig Verslag stond vermeld, bij de- behandeling van de betreffende punten in de Ka mer een meer belangrijke discussie verwacht. Met de beantwoording van de verschillende sprekers had de Minister het dan ook vrij gemak kelijk; wij voor ons kunnen rustig volstaan met het overgroote deel van het betoog van den bewinds man te onderschrijven. Ook de door den heer IJsselmuiden opgeworpen kwestie over de z.g. machtspositie van den Neder- landschen Bioscoop-Bond is door Zijne Excellentie, wij herhalen het, tot de juiste proporties terug gebracht. 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 12