Het request van het bestuur van de Afdeeling Amsterdam van den Nederlandschen Bioscoop- Bond aan den hoofdstedelijken Raad ten einde eenige verlichting te krijgen van den steeds zwaar der drukkenden last der heffing op vermakelijk heden, is voor de redactie van „De Tooneelrevue" aanleiding geworden tot het schrijven van een artikeltje tegen de film en den Nederlandschen Bioscoop-Bond. Het artikeltje zou weinig om het lijf hebben, indien het niet zoo bezijden de waarheid was en aan bedoeld request bedoelingen toekent, die daar aan ten eenen male niet ten grondslag hebben ge legen. Om nu wat scheef gepraat is heelemaal recht te zetten, lijkt het ons het beste het artikel van „De Tooneelrevue" op den voet te volgen. „Het was een blijde dag voor het tooneel", jubelt de redactie, „toen de gemeenteraad van Amsterdam een Commissie instelde, welke te on derzoeken had of de belasting op de tooneelvoor- stellingen kon worden verlaagd". Het grappige is echter, dat een dergelijke Com missie nooit heeft bestaan. Waarschijnlijk heeft de schrijver nimmer gelezen met welk doel er indertijd een Commissie in het leven is geroepen en nog waarschijnlijker is, dat hij geen kennis heeft ge nomen van het rapport, door deze Commissie uit gebracht. Te zijner oriënteering zij vermeld, dat door B. en W. van Amsterdam een Commissie is ingesteld, die tot taak kreeg een onderzoek in te stellen op welke wijze te Amsterdam de toestand van het tooneel kan worden verbeterd en op welke wijze de gemeente hiertoe kan bijdragen. Waarom de redactie pijnlijk getroffen werd door het adres van de Afdeeling Amsterdam van den Nederlandschen Bioscoop-Bond (dus niet van den Bioscoop-Bond als geheel, zooals zij schrijft), komt ons onbegrijpelijk voor. Blijkens dit adres heeft de betreffende afdeeling met evenveel belangstelling van het rapport van de Commissie kennis geno men en de onwetendheid van de redactie in aan merking genomen, waarschijnlijk zelfs met meer belangstelling dan de menschen van het tooneel. De maatregelen, welke door de Commissie ad hoc ten opzichte van het tooneel zijn voorgesteld, worden zelfs toegejuicht en wij vermogen niet ook maar één onvriendelijk woord of één uiting van miskenning ten opzichte van het tooneel in dit adres aan te treffen. Daartoe bestond niet de min ste .aanleiding en wij gelooven ook niet, dat er iemand in het film- en bioscoopbedrijf is, die daar aan behoefte zou hebben. Het Amsterdamsche bioscoopbedrijf is uitslui tend voor zijn eigen belang opgekomen, zonder anderer belangen te na te komen. Dat is een goed recht, hetwelk door niemand zal worden betwist. Alle argumenten, die het daartoe aangevoerd heeft, kunnen bovendien met cijfers worden ge staafd. Het ergste is nog, dat de schrijver blijk geeft ook het adres van de Amsterdamsche Afdeeling van den Bond niet te hebben gelezen. Ware dit wel het geval, dan zou hij verschillende passages, welke hij wellicht uit een of andere krant heeft geknipt, in een geheel ander verband en in een geheel ander licht zien. Waarom de redactie zich er aan ergert, dat het adres spreekt van „tooneel- bedrijf" is ons ook alweer volkomen onbegrijpelijk. Zou zij willen ontkennen, dat de organisatie van een tooneelgezelschap aan een bedrijfsvorm onder hevig is? Hebben wij in de tooneelwereld zelfs niet verschillende naamlooze vennootschappen meege maakt en zou het met het tooneel in tal van geval len niet heel wat beter zijn gegaan, wanneer er van een up-to-date bedrijf sprake was geweest? Met deze uitdrukkingswijze is niets kleineerends bedoeld en wij bevinden ons er zelfs mede in goed gezelschap: op pagina 21 van haar rapport wijzen de leden-tooneeldirecteuren van de Commissie ad hoc b.v. op de wenschelijkheid in het „tooneelbe- drijf" te komen tot samenwerking en ook B. en W. van Amsterdam gewagen in een dezer dagen aan den Raad gezonden voorstel meermalen van „tooneelbedrijf". Een kapitale fout begaat de redactie, wanneer zij adressanten verwijt, dat deze slechts de belan gen van het bedrijf en niet die van de kunst op het oog zouden hebben gehad. Het tegendeel is waar! Er is wel degelijk sterk de aandacht gevestigd op de ongekende schoonheidsontroering, welke de nieuwe vorm van kunst, die zich in de film voor doet, bij de massa teweeg brengt. Natuurlijk is er veel wat den toets der critiek niet kan doorstaan, maar is dit verhoudingsgewijze niet in even sterke mate het geval met het tooneel? De redactie leze maar eens wat de betreffende Commissie daarover schrijft. Waar is, dat de film als gevolg van de structuur van het bedrijf, waaruit zij voortkomt, een sterk internationaal karakter draagt, een omstandigheid, welke de kunst, naar onze meening, slechts ten goede kan komen. De auteur verwaarloost echter het feit, dat voor zoover er pogingen zijn geweest om een vaderlandsche filmkunst te brengen, deze ook in den vorm van ontheffing van vermakelijk- heidsbelasting geen' steun hebben mogen onder vinden. Doch laat ons op het overige gedeelte van het artikel der „Tooneelrevue" niet verder ingaan. Zooals gezegd blijkt voldoende, dat de schrijver het adres van de Afdeeling Amsterdam van den Nederlandschen Bioscoop-Bond niet heeft gele zen. Zou dit wel het geval zijn, dan zou zijn con clusie wij twijfelen daar niet aan er geheel anders uitzien. Wanneer de schrijver de vriendelijkheid wil hebben het adres nog eens nader onder de loupe 11 NIET GOED INGELICHT

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 13