TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN Het Hoofdbestuur heeft in zijn op Maandag, 3 Januari 1938 gehouden vergadering besloten met ingang van Vrijdag, 7 Januari 1938 de straf van boycot als bedoeld in artikel 17 der Statuten uit te vaardigen ten opzichte van den heer G. Lewin, ex ploitant van het Roxy Theater te Leiden, zulks op grond van de overweging: Het Hoofdbestuur heeft in zijn op Dinsdag, 21 December 1937 gehouden vergadering besloten in gevolge artikel 17b der Statuten de straf van boete tot een bedrag van 100.op te leggen aan de N.V. Eindhovensche Bioscoop Maatschappij te Eindhoven, zulks op grond van de overweging: dat tusschen de heeren Z. Punt en F. J. J. Punt, beiden wonende te Leiden, en den heer Lewin op of omstreeks 24 Mei 1937 een schriftelijke onderhandsche overeenkomst is tot stand gekomen, welke o.m. inhield: a. dat de Gebr. Punt tezamen voor 662/a zouden deelne men in de exploitatie van het Roxy Theater te Leiden, zulks tegen betaling van een bedrag in contanten van ƒ6000.welk bedrag door de heeren Punt ten volle werd betaald: b. dat de heer Lewin voor 33'/:)% deelnemer bleef in de exploitatie van voormeld theater, met dien verstande, dat hem maximum 75.zou competeeren voor het tijdvak van 1 Januari 1938 tot 12 September 1940, ter wijl de heeren Punt voor dit maximum bedrag (waarvan niet eens vaststond, of dit blijkens de exploitatierekening aan den heer Lewin zou blijken toe te komen) bij onder- teekening der overeenkomst accepten afgaven; dat de heer Lewin, die als lid van den Nederlandschen Bioscoop-Bond gebonden is aan de besluiten van den Bond, aan de heeren Gebr. Punt, die als gewezen rijwielhandelaren niet terzake kundig waren, heeft verzwegen, dat hij zonder de ingevolge het Overgangsbesluit vereischte toestemming van het Hoofdbestuur niet bevoegd was deelgenooten in de exploitatie van het Roxy Theater aan te nemen; dat daarenboven de heer Lewin de heeren Gebr. Punt door verschillende valsche voorspiegelingen betreffende gun stige bedrijfsresultaten tot het aangaan der voormelde trans actie heeft bewogen, terwijl in werkelijkheid het Roxy Thea ter te Leiden reeds gedurende langen tijd noodlijdend was; dat voorts Gebr. Punt door den heer Lewin in den waan zijn gebracht en gelaten, althans bij het aangaan der over eenkomst in den waan hebben verkeerd, dat zij het geheele onderwerpelijke bioscoopbedrijf overnamen (zij het dan, dat tegenover den heer Lewin zekere financieele verplichtingen bleven bestaan), doch dat de zeer duister geredigeerde over eenkomst daaromtrent anders bepaalt; dat de heer Lewin buiten voorkennis van den Nederland schen Bioscoop-Bond de heeren Gebr. Punt als deelgenooten in de zaak heeft genomen en dat eerst nadat zij daartoe door het Hoofdbestuur waren gesommeerd, de heer Lewin en de heeren Gebr. Punt een aanvrage hebben ingediend om toestemming te willen verleenen tot het overnemen en het voortzetten van de exploitatie van het Roxy Theater te Leiden; dat het Hoofdbestuur na verhoor, zoowel van den heer Lewin als van de heeren Gebr. Punt en na kennisneming van de meergemelde overeenkomst, bij schrijven van 15 November 1937 aan genoemde heeren mededeeling heeft gedaan van zijn beslissing om de gevraagde toestemming als bedoeld sub B van het Overgangsbesluit voer het overnemen en het voortzetten van de exploitatie van het Roxy Theater te Leiden niet te verleenen; dat het Hoofdbestuur daarna den heer Lewin verschillende malen heeft aangemaand om het door de heeren Gebr. Punt betaalde bedrag van f 6000.terug te betalen, daar immers de overeenkomst, welke terzake van de exploitatie van het Roxy Theater was aangegaan, niet kon worden uitgevoerd, maar dat de heer Lewin desondanks in gebreke blijft dit bedrag te restitueeren; dat het Hoofdbestuur den heer Lewin heeft opgeroepen om te verschijnen ter Hoofdbestuursvergadering ten einde te dezer zake te worden gehoord, maar dat de heer Lewin niet is verschenen; dat de heer Lewin door het aangaan der vorengemelde overeenkomst met de heeren Gebr. Punt in flagranten strijd heeft gehandeld met de algemeene belangen en de waardig heid van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf, zcodat art. 17 der Statuten op hem moet worden toegepast; dat de heer Lewin opnieuw advertenties in dagbladen heeft geplaatst, waarin gegadigden voor het Roxy Theater te Lei den worden gevraagd, en dat derhalve de vrees gewettigd is, dat de heer Lewin pogingen doet om opnieuw slachtoffers te maken; dat deze handelingen van den heer Lewin, op wien reeds meermalen art. 17 der Statuten moest worden toegepast, van zoodanigen aard zijn, dat de zwaarste straf op hem moet worden toegepast. dat het Hoofdbestuur bij schrijven d.d. 9 September 1937 aan de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij opheldering heeft gevraagd omtrent een bij het Hoofdbestuur ingekomen bericht, dat deze maatschappij een permanente bioscoop te Uden zou zijn gaan exploiteeren zonder daarvoor de ver eischte toestemming van het Hoofdbestuur te hebben ver kregen; dat de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij bij schrijven d.d. 22 September 1937 aan het Hoofdbestuur van den Ne derlandschen Bioscoop-Bond verzocht heeft haar de ver eischte toestemming (als bedoeld sub b van het Overgangs besluit) te willen verleenen tot het gaan exploiteeren eener permanente bioscoop in de gemeente Uden; dat het Hoofdbestuur met zijn brieven van 24 September en 10 November 1937 aan de Eindhovensche Bioscoop Maat schappij verzocht heeft terzake van deze aanvrage nadere gedetailleerde inlichtingen te verstrekken; dat de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij met het ver strekken van deze inlichtingen in gebreke is gebleven, maar dat inmiddels is gebleken, dat zij de permanente bioscoop in Uden inderdaad in exploitatie heeft genomen, zonder het ver leenen der vereischte toestemming van het Hoofdbestuur af te wachten; dat er immers op of omstreeks 28 April 1937 tusschen de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij en den heer A. van den Burgt te Uden een contract is aangegaan terzake van den verhuur en huur van de bioscoopzaal van laatstgenoem de voor het tijdvak van 1 Augustus 1937 tot en met 31 Juli 1938; dat uit dat contract tevens blijkt, dat het beroep van de N.V. Eindhovensche Bioscoop Maatschappij, als zou zij slechts met haar reizende bioscoop te Uden eenige voorstel lingen hebben gegeven, niet opgaat, omdat de huurovereen komst voor den tijd van een jaar is aangegaan en daaruit de opzet blijkt om permanent bioscoopvoorstellingen te Uden te geven; dat de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij in strijd heeft gehandeld met het Overgangsbesluit, vastgesteld in de alqe- meene ledenvergadering van den Bond d.d. 1 Februari 1937 en gewijzigd in de ledenvergadering d.d. 8 November 1937, op grond waarvan het aan de leden van den Bond verboden is om zonder de vereischte toestemming van het Hoofdbe stuur andere dan hun bestaande zaken te gaan exploiteeren; dat derhalve artikel 17 der Statuten op de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij moet worden toegepast; dat het zonder toestemming van het Hoofdbestuur gaan exploiteeren veener nieuwe zaak. behoorende tot het Neder landsche film- en bioscoopbedrijf, een zeer ernstige overtre ding van het Overgangsbesluit geacht moet worden te zijn en dat derhalve de straf van boete op de Eindhovensche Bioscoop Maatschappij moet worden toegepast; dat het Hoofdbestuur, in aanmerking nemende, dat thans voor de eerste maal artikel 17 der Statuten op de Eindhoven-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 7