hoorde, sensationeele inmenging. in wezen was het niets anders dan de oude strijd van
vraag en aanbod, waaruit tenslotte iedere verbetering en alle ontwikkeling voortspruiten.
Het is dezelfde „familie-twist", die via den roep om het eerste filmdrama en dun eisch van
„bigger and better movies" naar onze huidige productie leidde. Want het „publiek" moge
er dan heel anders uitzien vergeleken met de oude klantjes uit de Damstraat. in wer
kelijkheid is het nog steeds de toegewijde, gesloten gemeenschap van filmliefhebbers, die
zich scherp onderscheidt van het tooneel- en concertauditorium. Die zich in de bioscoop
thuis voelt en erop gesteld is haar eigen boontjes met de productie te doppen.
De moderne film
Het mag overbodig heeten, hier nog eens uitvoerig terug te komen op de ontzaglijke cul-
tureele en maatschappelijke beteekenis der moderne film. Niemand kan meer in redelijk
heid ontkennen, dat een uitdrukkingsvorm die contact heeft met millioenen en nog eens mil-
lioenen, recht heeft op de algemeene aandacht. Niemand zal meer willen loochenen, dat
werken als „The life of Emile Zola", „Fury", „La grande illusion", „The good earth" en
vele andere diep ingrijpen in ons geestelijke en sociale leven. Wij hebben dezen toestand
geleidelijk aan zien groeien en met belangstelling de evoluties gevolgd in het karakter van
het bioscooppubliek zoowel als in de ontwikkeling' der filmproductie. Wat echter vrijwel
aan onze aandacht ontsnapte was het organisme dat de verbinding vormt tusschen beide
elementen: het bioscoopbedrijf.
Hoe functionneert dit onderdeel van het filmwezen? Met welke middelen zorgt deze per
fect geconstrueerde machine voor den regelmatigen gang van zaken? Waaraan danken
wij de punctueele distributie der filmwerken? De buitenstaander geeft er zich weinig
rekenschap van en toch wordt hier achter de bioscoopschermen een uiterst belangrijke en
veelomvattende taak verricht.
De Nederlandsche Bioscoop-Bond bestaat thans twintig jaar en het zou de moeite loonen
wanneer eens een insider de geschiedenis van dit lichaam te boek stelde. Het zou een
merkwaardige en interessante bijdrage vormen tot de kennis der filmhistorie, om te ver
nemen hoe uit den chaos van primitief geëxploiteerde theaters en bij den meter
versjacherde films, het feilloos werkende apparaat ontstond, dat ons wekelijks de films
voorzet. Het zou van het standpunt der exploitatie, een kijk geven op de film en haar
publiek, die even belangrijk mag heeten als zij tot heden onbekend is.
In afwachting' van een dergelijke interessante documentatie kan de buitenstaander slechts
constateeren, dat de Nederlandsche Bioscoop-Bond niet slechts heeft blijk gegeven van een
voortreffelijk organisatievermogen, doch ook (hetgeen niet minder gewichtig is) van een
groeiend verantwoordelijkheidsbesef. Het bioscoopbedrijf is de schakel tusschen productie
en publiek en zijn taak als zoodanig valt niet te onderschatten. Het kan remmen en stu
wen in zijn functie als „geleider" tusschen de beide polen het dient den moed te heb
ben op zijn tijd risico's te aanvaarden het moet de bekwaamheid en de beslistheid
toonen in tallooze moeilijkheden raad te schaffen.
Twintig jaar lang heeft de Bioscoopbond in al deze opzichten leiding gegeven en een
groot gedeelte van dien tijd heeft schrijver dezes, aan den anderen kant van het hekje, dien
arbeid gadegeslagen. Het heeft er nogal eens gespannen men zal het kunnen begrij
pen na bovenstaande uiteenzetting. Met des te meer vrijheid meent hij te mogen verklaren,
dat uit den veelvuldigen ,,choc des opinions" een gevoel van groote waardeering is over
gebleven voor de perfecte technische en commercieele organisatie van het bedrijf doch
zeker niet minder voor de vele gelegenheden waar de Bond buiten de zakelijke grenzen om,
van zijn medeleven met en zijn hart vóór de film blijk gaf.
De geschiedenis van de film is de geschiedenis van het filmpubliek zij is ook de ge-
44