Nederlanders, die het goed meenen met land en
volk, zijn eigen naam geen goed heeft gedaan.
„Het doet mij oprecht leed, zoo besluit de do
minee dit briefje, dat ik op mijn ouden dag deze
openbare vermaning moet ontvangen, doch ik neem
ze als welverdiend aan."
Den volgenden dag zond de heer Gunning aan
de betrokken redactie een uitvoeriger schrijven,
waaraan de volgende passage wordt ontleend:
dat het mij zoo innig leed doet U, en zeker
velen met U, geërgerd te hebben door mijn stuk
over de film. U hebt mij waardig terecht gewezen
en de brief van gisterenavond zal U getoond heb
ben, dat ik groot berouw heb over mijne onvoor
zichtigheid. Ik schreef dat stuk volkomen te goe
der trouw, den ouden vroomen man, dien ik in
zijne beschouwingen en bijzonderheden eenvoudig
nascheef, geheel vertrouwende, maar totaal onkun
dig van hetgeen in ons land geschiedde op dit
gebied. En het is verootmoedigend, 80 jaar zijnde,
vele brieven, ook van positief-christelijke zijde te
ontvangen, die mij zeiden er totaal naast te zijn
geweest. Maar ik dacht: nu ja, zóó erg zal het toch
wel niet zijn, en jullie bent nu eenmaal verslaafd
aan dit moderne genot. Maar Uw ernstig woord
deed mij schrikken en ik gevoelde eerst aan
U, en nu vanmorgen ook aan ,,Timotheus" een
eerlijk „confiteor" te moeten zenden."
„Wie zóó ongelijk durft te bekennen, aldus het
onderschrift van „Lichtbeeld en Cultuur", moet
wel een bijzonder hoogstaand mensch zijn.
In de ruim 30 jaren, dat wij ons op journalistiek
terrein bewegen, is het ons en dat pleit zeker
niet voor het menschdom nog nooit overkomen,
dat iemand, na een terechtwijzing zelfs wegens
aperte onjuistheden, zóó gul en openlijk kwam ver
klaren: „Ik heb het mis gehad", als thans door
dezen ouden, voornamen man gedaan werd.
Het behoeft waarlijk geen betoog, dat onze eer
bied, aldus „Lichtbeeld en Cultuur", er door deze
laatste ervaringen zeker niet minder op gewor
den is.
Dit te hebben mogen ervaren in onzen tijd vol
onredelijkheid en onwaarheid, stemt ons dankbaar
en maakt ons oprecht gelukkig."
Bij deze woorden kunnen wij ons van heeler
harte aansluiten.
Door dit eerlijk en open amende honorable heeft
dominee Gunning een streep gehaald door zijn
artikel, dat wij om goede redenen zoo scherp moes
ten laken. En niets weerhoudt ons thans deze
streep door te trekken over het antwoord, dat
dezerzijds op de beschouwing van dominee Gun
ning werd gepubliceerd.
Wij kunnen slechts hopen, dat de bekentenis
van dominee Gunning in die kringen, waar voort
durend zonder reden op de film wordt afgegeven,
heilzaam werken zal.
Minstens mag verwacht worden, dat bladen als
„De Nederlander" en het „Friesch Dagblad", die
aan het eerste artikel van dominee Gunning zoo
gul gastvrijheid verleenden, ook diens openlijk
confiteor royaal zullen hebben gepubliceerd.
TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
Dinsdag, 21 Juni 1938 besloten de straf van waar
schuwing als bedoeld in artikel 17a der Statuten toe*
te passen op den heer D. J. Werner, eigenaar van
het filmverhuurkantoor Amfilmin te Haarlem, zulks
op grond van de overweging:
dat de heer Werner op of omstreeks 10 Maart 1938 met
den heer I. A. van Unen, exploitant van het Luxor Theater
te Roosendaal, een overeenkomst is aangegaan inzake den
z.g. verhuur en huur van een aantal films tegen den totalen
prijs van welk bedrag in wekelijksche termijnen
van en één termijn van uiterlijk op 2 Juni
1938 moest worden voldaan, waarbij tevens is bepaald, dat
zoodra het bedrag van vóór of uiterlijk op 2 Juni
1938 zou zijn voldaan, de betreffende films het eigendom
van den heer Van Unen zouden worden;
dat de Filmhuurschuldcommissie overeenkomstig het be
paalde in artikel 14 van de Algemeene Voorwaarden van
Verhuur en Huur van Films van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond op 10 Mei 1938 den boycot ten opzichte van
den heer Van Unen voornoemd heeft uitgevaardigd;
dat het op grond van dit boycotbesluit aan alle leden
van den Bond verboden was om op het gebied van het
film- en bioscoopbedrijf met den geboycotte direct of indirect
zaken te doen;
dat vaststaat, dat op 10 Mei, den datum, waarop de
boycot is uitgevaardigd, de heer Van Unen nog niet het
volle bedrag van aan den heer Werner had be
taald, zoodat de betreffende films nog niet in zijn eigendom
waren overgegaan, doch integendeel nog geheel toebehoorden
aan den heer Werner, die dan ook aansprakelijk was voor
alles, wat er met deze films gebeurde;
dat de heer Van Unen, die voordat de boycot werd uit
gevaardigd reeds alle films, behoorende tot zijn contract met
den heer Werner in huis had, na den boycotdatum, toen
hem door andere leden van den Bond geen films werden
geleverd, de films van den heer Werner in zijn bioscoop
is gaan vertoonen;
dat de heer Werner echter verzuimd heeft pogingen in
het werk te stellen om de door hem aan den heer Van
Unen geleverde films onmiddellijk na het uitvaardigen van
den boycot terug te krijgen, hoewel hij op grond van het
boycotbesluit verplicht was ervoor te zorgen, dat de hem
toebehoorende films niet door den heer Van Unen ver
toond konden worden;
dat niet alleen de heer Werner deze verplichting niet is
nagekomen, maar dat hij na het uitvaardigen van den
boycot den heer Van Unen zelfs heeft toegestaan inplaats
van per week slechts per week te betalen;
dat de heer Werner daardoor den heer Van Unen in de
gelegenheid heeft gesteld zich aan de gevolgen van het
boycotbesluit te onttrekken, waardoor dit boycotbesluit het
effect, dat ermede beoogd werd, grootendeels gemist heeft;
dat weliswaar de heer Werner, toen hij het vorenbedoeld
huurkoopcontract met den heer Van Unen aanging, laatst
genoemde heeft doen onderteekenen de vereischte schriftelijke
verklaring als bedoeld in het Bedrijfsbesluit d.d. 13 Maart
1933 inzake den Verkoop van Films, waaromtrent hij overleg
met het Bondsbureau heeft gepleegd, maar dat deze ver
klaring, waarin het doen vertoonen der betreffende films in
strijd met de voorschriften van den Bond op verbeurte van
een bedrag van f 2000.verbeden is, geen effect kan sor-
teeren, zoolang de heer Van Unen het volle bedrag van
niet aan den heer Werner had betaald, daargelaten
de vraag, of deze verklaring, indien zij door een lid wan
den Bond wordt geteekend, eenige waarde heeft;
dat de heer Werner zich dus aan een overtreding van het
door de Filmhuurschuldcommissie genomen boycotbesluit