deelgenomen invoege als volgt:
a. Tuschinski voor 1 aandeel;
b. Theater Tuschinski voor 46 aandeelen;
c. Pompenburg Theater voor 50 aandeelen;
d. Tuschinski's Exploitatie Maatschappij voor 1 aandeel;
e. Passage Bioscoop voor 1 aandeel, en
f. Nerthus voor 2 aandeelen.
De aandeelen, waarvoor door de oprichters wordt deel
genomen, worden bij deze volgestort door inbreng:
I. door Tuschinski van diverse onroerende goederen, zoo-
als hierna in deze acte vermeld, en het geheele bedrijf, in
clusief goodwill waartegenover Maatschappij Tuschinski als
debitrice in de plaats wordt gesteld van Tuschinski voor
vorderingen te zijnen laste tot een totaal bedrag van
die dus de Maatschappij Tuschinski voor haar rekening
neemt;
II. door Theater Tuschinski van onroerend goed, zooals
hierna vermeld, rechten op inventaris, polissen 'van levens
verzekering, vorderingen en het geheele bedrijf, waartegen
over Maatschappij Tuschinski als debitrice in de plaats wordt
gesteld van Theater Tuschinski voor vorderingen ten laste
van laatstgenoemde tot een totaal bedrag van die
dus de Maatschappij Tuschinski voor haar rekening neemt;
III. door Pompenburg Theater van diverse onroerende
goederen, zooals hierna vermeld, inventarissen en het ge
heele bedrijf, waartegenover Maatschappij Tuschinski als
debitrice in de plaats wordt gesteld van Pompenburg Theater
voor vorderingen ten laste van laatstgenoemde tot een totaal
bedrag van f die dus de Maatschappij Tuschinski
voor haar rekening neemt;
IV. door Tuschinski's Exploitatie Maatschappij van een
inventaris, diverse roerende goederen, vorderingen, partici
paties, contanten, kasvoorschotten en het geheele bedrijf,
waartegenover Maatschappij Tuschinski als debitrice in de
plaats wordt gesteld van Tuschinski's Exploitatie Maat
schappij voor vorderingen ten laste van laatstgenoemde tot
een totaal bedrag van die dus de 'Maatschappij
Tuschinski voor haar rekening neemt;
V. Passage Bioscoop van onroerend goed, zooals hierna
omschreven, inventaris en het geheele bedrijf, waartegenover
Maatschappij Tuschinski als debitrice in de plaats' wordt
gesteld van Passage Bioscoop voor vorderingen ten laste
van laatstgenoemde tot een totaal bedrag van die
dus de Maatschappij Tuschinski voor haar rekening neemt;
VI. Nerthus van onroerende goederen, zooals hierna ge
noemd, en vorderingen, waartegenover Maatschappij Tu
schinski als debitrice in de plaats wordt gesteld van Nerthus
voor vorderingen ten laste van laatstgenoemde tot een totaal
bedrag van die dus de Maatschappij Tuschinski
voor haar rekening neemt;
dat uit het voorgaande volgt, dat het hiervoor bedoeld
contract van Maart 1935 wel degelijk door, de Tem in de
Matu was ingebracht, althans door de Matu was overge
nomen, hetgeen overigens ook blijkt uit de acte van cessie
d.d. 16 Maart 1938, aan den Raad overgelegd, welke cessie,
gelijk geïntimeerde terecht heeft betoogd, geacht moet worden
te zijn een natuurlijke conseguentie van de reorganisatie van
het Tuschinski-Concern;
dat trouwens de reorganisatie van het Tuschinski-Concern
geheel gericht was, hetgeen ook blijkt uit de statuten van
de Matu en eveneens uit de statuten van de NV. Tubem,
op het doen behouden blijven van de tot dit concern behoo-
rende ondernemingen voor de familie Tuschinski, en de
hiervoorbedoelde statuten, waarin dit streven der reorganisa-
toren fundamenteel en ook essentieel is vastgelegd, er geen
twijfel aan laten bestaan, dat Matu en Tubem rechtsopvolg-
sters zijn geworden van de Tem en alle andere (zie het hier
voor geciteerde art. 4 van de statuten der Matu) tot het
Tuschinski-Concern behoorende maatschappijen en privé-
ondernemingen.
dat het al of niet verplicht zijn van appellante onder de ge
geven omstandigheden tot nakoming van artikel 9 van het in
het geding zijnde contract voornamelijk wordt bepaald door
de beantwoording van de vraag, of geïntimeerde rechtsop-
volgster is van de in dit artikel genoemde mede-contractante,
i.c. de Tem, welke vraag, gelijk hiervoor is overwogen, door
den Raad bevestigend wordt beantwoord;
dat zoowel uit den aanhef als uit de onderteekening van
dit contract blijkt, dat het eenerzijds is aangegaan door A.
I uschmski namens het geheele Tuschinski-Concern, bestaan
de uit verschillende N.V.'s en privé-eigendommen, en ander
zijds door R. Ford namens het Concern S. A. Rixe;
dat daarin, ondanks het onderscheid, gemaakt door de
juridische bewoordingen ter aanduiding van de betreffende
concerns en hun onderdeden, de onderscheidene artikelen
niet als op zichzelf staand kunnen worden beschouwd, doch
onderdeelen zijn van het geheel als zoodanig, aangezien zij
een complex uitmaken van rechten en verplichtingen, welke
nauwkeurig tegen elkaar zijn afgewogen;
dat in het bijzonder in artikel 9 Tuschinski zich een tegen
wicht heeft willen scheppen tegen de zware verplichting,
welke hij onder andere in artikel 2 van dit contract op zich'
nam, volgens welk artikel Tuschinski en de Tem immers
geen maatregelen mochten nemen of bedingen maken, waar
door Rixe en/of andere Cineac-ondernemingen verhinderd
zouden worden in de verkrijging van daarvoor in aanmerking
komende maatschappijen of lichamen van het vertoonings-
recht in de eerste week van journaalfilms, actualiteitenfilms,
teekenfilms, documentaire films, en andere films als bedoeld
in door een of meer van haar in Nederland geëxploiteerde
of nog te exploiteeren theaters en zich eveneens verbonden
geen belang te hebben of te verkrijgen direct of indirect bij
eenige onderneming, welke programma's geeft in den trant
van die van de Cineac-theaters, behoudens eenige bepaalde
uitzonderingen;
dat appellante bij de mondelinge behandeling van dit ge
ding zelf nadruke.'ijk verklaard heeft, dat deze verplichting
voor geïntimeerde onverlet van kracht is gebleven, hetgeen
inderdaad niet voor betwisting vatbaar is;
dat in dit verband het bepaalde in artikel 9, dat Rixe aan
de Tem een bedrag zal hebben te betalen van
indien zij of een tot haar concern behoorende onderneming
gedurende den loop dezer overeenkomst een theater in den
trant van Cineac-theaters zou openen te Amsterdam aan
den Nieuwendijk of in de Kalverstraat, mits het thans door
Tem aldaar geëxploiteerde Passage Theater tijdens die ope
ning nog bij Tem in exploitatie zou zijn, niet anders kan
worden beschouwd dan als een voorwaarde, dat het Pas
sage theater nog in exploitatie zou zijn bij in wezen dezelfde
onderneming, en dat aan den naam Tem slechts in zooverre
beteekenis kan worden gehecht, dat het betreffend theater
niet in exploitatie zou mogen zijn bij een geheel nieuwe
onderneming, welke met Tem niets uitstaande zou hebben;
dat de Commissie van Geschillen terecht heeft overwogen,
dat door de reorganisatie van het Tuschinski-Concern, waar
door dit concern slechts in een nieuwe juridische gedaante
n.1. de Matu en de Tubem (geïntimeerde) te voorschijn is
getreden, voor wat betreft artikel 9 van het hiervoor bedoeld
contract van Maart 1935, de plaats heeft ingenomen van de
Tem;
dat dus in wezen geen wijziging in den exploitatievorm
heeft plaats gehad en artikel 9 waarde en beteekenis voor
beide partijen onverkort heeft behouden;
dat de grief van appellante tegen de overweging der Com
missie van Geschillen betreffende de overdracht van alle
haten en schulden van de NV. Matu eveneens onqegrond
moet worden geacht, wijl van deze overdracht ook reeds
voldoende blijkt uit het hiervoren genoemde artikel 4 van de
statuten der Matu, zoodat niet terzake dienende is de mede-
deelinq van appellante, dat een tweetal vorderingen op het
oude Tuschinski-Concern niet door geïntimeerde zouden zijn
overgenomen en er voor den Raad ook geen termen aan
wezig zijn deze niet terzake dienende mededeeling te laten
bevestigen door getuigen, die door den Rechter daartoe zou
den moeten worden gehoord;
dat ten overvloede in dit verband gerefereerd moge wor
den aan het bepaalde in artikel 162 van de statuten van ge
ïntimeerde, waarin gestipuleerd is, dat de Matu voor de vor
deringen, waarvoor toegetreden is tot de door de Matu
voorgestelde afbetalingsregeling, als schuldenares in de plaats
is gesteld van de oorspronkelijke schuldenaren;