leend aan ongemotiveerde klachten van een deel der bevolking. Zoowel van liberale als van sociaal democratische zijde betuigde men met dit betoog van den heer Van Kleef instemming. In zijn antwoord verschool de Burgemeester zich echter achter zijn recht volgens hetwelk hij in zaken, zijn beleid als hoofd der politie betreffende, geen verantwoording aan den raad verschuldigd is. De motieven, waarom hij meende van de bevoegd heid, welke artikel 19 van de Bioscoopwet hem biedt, gebruik te moeken maken, had hij, volgens zijn verklaring in een brief aan den Minister uit voerig uiteengezet en daarmede achtte hij de zaak voor hem afgedaan. ,,Mijn chef, aldus de heer Colijn, zetelt in Den Haag en ik ben den Raad van Alphen aan den Rijn in deze aangelegenheid derhalve geen verklaring schuldig".... UITSPRAAK RAAD VAN BEROEP 8 De Tweede Kamer van den Raad van Beroep heeft in haar zitting van Woensdag, 9 November 1938 inzake het door den heer W. A. C. M. van Dijk te Tilburg (exploitant van de City Bioscoop te Oisterwijk) bij schrijven van 12 September 1938 aanhangig gemaakt hooger beroep van het vonnis der Commissie van Geschillen, gewezen op 24 Augustus 1938 en aan partijen op 31 Augustus d.a.v. schriftelijk ter kennis ge bracht, inzake een geschil Drukkerij H. Gianotten te Tilburg (geintimeerde, oorspronkelijk eischer) contra voornoemden Van Dijk (appellant, oorspronkelijk gedaagde) in hoogste in stantie uitspraak gedaan, dat het vonnis waarvan beroep moet worden bevestigd en appellant moet worden veroordeeld in de kosten der arbitrage in beide instanties, zijnde 40.in eerste en 40.in tweede instantie, is 80.in totaal. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat appellant als voornaamste grief tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen heeft aangevoerd, dat de Com missie bij de vaststelling van het door appellant aan geinti meerde verschuldigd bedrag geen rekening heeft gehouden met de kwitantie Visscher ad noch met het teveel betaald bedrag ad zoodat de achterstand, welken appellant aan geintimeerde te betalen had niet be draagt, doch dat voorts de Commissie ten onrechte heeft aangenomen, dat appellant heeft nagelaten geintimeerde te waarschuwen, dat hij, appellant aansprakelijk was voor de exploitatie van de City Bioscoop en niet de heer Adri- aanse, aangezien geintimeerde zeer zeker wist, dat niet Adri- aanse, doch appellant aansprakelijk was voor de betalingen; dat appellant immers met geintimeerde een mondelinge af spraak heeft gemaakt zoowel aangaande het aantal weken, gedurende welke het drukwerk moest worden geleverd als aangaande den totaalprijs en de extra leveranties; dat zulks ook hieruit blijkt, dat geintimeerde wel degelijk gelden voor drukwerk-leveranties bij appellant incasseerde, tevens copie voor het drukwerk ontving en de drukwerken geregeld bij hem afleverde; dat het geintimeerde als donateur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond overinens bekend kon zijn, dat appellant lid was van dezen Bond en hij zich bij even tueel gerezen geschil tot het arbitrage-instituut van den Bond had te wenden, doch dat geintimeerde ondanks herhaalde waarschuwing bij den burgerlijken rechter een proces aan hangig heeft gemaakt teoen den heer Adriaanse, weshalve aan geintimeerde diens vordering moet worden ontzegd, deze althans moet worden verlaagd tot een bedrag van waarvan af te trekken de door geintimeerde gemaakte reis kosten en geintimeerde moet worden veroordeeld in de kosten der arbitrage in beide instanties; dat geintimeerde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de heer Adriaanse steeds heeft verklaard, dat hij uitge zonderd voor de filmhuur, aansprakelijk was voor de beta lingen aangaande de exploitatie in Oisterwijk en dat alleen betaald zou worden, indien de kwitanties op naam van voor noemden Adriaanse stonden; dat met den heer Adriaanse ook de prijs en de leveranties geregeld zijn en dat, toen genoemde heer in gebreke bleef te betalen, appellant nimmer met geintimeerde hierover heeft gesproken, noch hem heeft gewaarschuwd, dat hij aansprakelijk was in plaats van den heer Adriaanse; dat uit het door geintimeerde overgelegde drukwerk blijkt, dat Adriaanse naar buiten optrad als exploitant van de City Bioscoop te Oisterwijk en dat ook de kwitanties door geinti meerde afgegeven wegens betaling voor geleverd drukwerk stonden ten name van den heer Adriaanse; dat het onderzoek van den Raad voorts heeft uitgewezen, dat teen geintimeerde zijn vordering op Adriaanse in handen had gesteld van een incassobureau, dit bureau na gezonden aan maning van den heer Adriaanse een schrijven ontving, waarin deze weliswaar ontkent, schuld aan geintimeerde te hebben, doch allerminst den verkeerden indruk wegneemt, dat hij aan sprakelijk zou zijn voor betaling wegens gedane leveranties, terwijl een schrijven van 12 Juni 1935 van geintimeerde aan den heer Adriaanse, waarvan afschrift is gezonden aan appels lant en waarin de heer Adriaanse gesommeerd wordt binnen acht dagen het verschuldigde te voldoen, voor appellant evenmin aanleiding is geweest geintimeerde er van in kennis te stellen, dat niet Adriaanse, doch hij aansprakelijk was, althans, dat den Raad uit niets gebleken is, dat appellant zulks wel zou gedaan hebben; dat geintimeerde in eerste instantie reeds heeft verklaard, dat hij met Adriaanse een afspraak had gemaakt betreffende de drukwerk-leveranties en de betaling daarvan en dat appel lant, die in beroep opnieuw beweerd heeft, dat deze afspraak door geintimeerde met hem zou zijn gemaakt, zijn bewering door geen enkel bewijs heeft kunnen staven; dat uit het vorengaande volgt, dat er alle reden was voor geintimeerde om aan te nemen, dat Adriaanse aansprakelijk was voor de betaling der drukwerk-leveranties ten behoeve van de bioscoopexploitatie, althans dat van derden niet ver langd kan worden, dat zij op de hoogte zijn met verbintenis sen, welke door den eigenaar of exploitant eener onderneming stilzwijgend met anderen worden aangegaan, zooals deze in het onderhavig geval door Adriaanse met appellant waren aangegaan; dat appellant zelfs toen geintimeerde Adriaanse wegens de door geintimeerde gepretendeerde vordering van den kan tonrechter had gedaagd en hij, appellant van de betreffende dagvaarding kennis had gekregen, in gebreke is gebleven geintimeerde mede te deelen, dat niet de heer Adriaanse, doch appellant voor het aan de City Bioscoop geleverd drukwerk aansprakelijk was; dat appellant eerst toen de zaak in hooger beroep voor de Arrondissementsrechtbank te Breda diende, als getuige verklaard heeft, dat hij het gevorderd bedrag, voorzoover althans gegrond, verschuldigd was; dat de Commissie van Geschillen dan ook terecht heeft overwogen, dat appellant niet in acht heeft genomen de zorgvuldigheid, welke ook in het maatschappelijk verkeer tusschen leden en donateurs van den Nederlandschen Bio scoop-Bond betamelijk is ten aanzien van eikaars zaken ën derhalve aansprakelijk moet worden geacht voor de gevol gen, welke zijn verzuim voor geintimeerde heeft gehad; dat wat geintimeerdes vordering wegens geleverd druk werk betreft, de Raad in aanmerking heeft genomen, diens verklaring, dat hij arbitrage aanhangig had gemaakt voorna melijk om schadeloos gesteld te worden wegens het onrecht hem aangedaan door de handelwijze van appellant en dat, hoewel hij het niet eens is met het bedrag, hetwelk de Com missie van Geschillen hem van zijn vordering heeft toege wezen, hij het overigens niet van belang acht, in hoever hem deze vordering wordt toegewezen; dat dit laatste ook hieruit blijkt, dat geintimeerde geen beroep of tegenberoep van het vonnis der Commissie van Geschillen bij den Raad van Beroep aanhangig heeft gemaakt, zoodat afgezien daarvan, dat geintimeerde zijn bezwaren

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 10