UITSPRAKEN RAAD VAN BEROEP
11
een belangrijk gedeelte geweten moeten werden aan het
Centraal Burau der Katholieke Film Actie, die haar toezeg
gingen, vervat in haar brief van 16 November 1938, wel op
een allermerkwaardigste wijze heeft gehonoreerd;
dat in verband hiermede het Hoofdbestuur heeft bepaald,
dat filmvoorstellingen ten behoeve van de Katholieke Film
Actie slechts gegeven mogen worden, indien de K.FA. aan
Gofilex of eventueele andere leden van den Bond voor elke
voorstelling afzonderlijk een schriftelijke verklaring afgeeft,
waarbij zij zich tegenover Gofilex of het lid van den Bond,
dat de voorstelling geeft, op verbeurte van een boete van
500,verbindt, dat bij de filmvoorstelling niet in strijd zal
worden gehandeld met eenige bepaling, die voor het lid van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond zelf geldt blijkens de
Statuten en Reglementen van den Bond of blijkens eenig
ander door den Bond genomen besluit of uitgevaardigd
voorschrift.
De Tweede Kamer van den Raad van Beroep heeft in haar
zitting van Woensdag, 14 December 1938 in hoogste instantie
de navolgende uitspraken gewezen:
Inzake het door de N.V. Ufa Maatschappij voor Film- en
Bioscoopbedrijf te Amsterdam bij schrijven van 1 Decem
ber 1938 aanhangig gemaakt hooger beroep van het von
nis der Commissie van Geschillen, gewezen op 9 November
1938 en aan partijen op 23 November d.a.v. schriftelijk ter
kennis gebracht inzake de door de N.V. Eerste Schotensche
Bioscooponderneming te Haarlem, exploiteerende het Frans
Hals Theater aldaar (verder te noemen geintimeerde) en
voornoemde N.V. Ufa Maatschappij voor Film- en Bioscoop
bedrijf te Amsterdam (verder te noemen appellante) resp.
dd. 27 September en 4 October 1938, resp. contra laatstge
noemde en eerstgenoemde onderneming ingediende geschillen,
dat het vonnis, waarvan beroep, moet worden bevestigd en
appellante moet worden veroordeeld in de kosten der arbi
trage tot een bedrag van 75.zijnde 25.in eerste- en
50.in tweede instantie.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat appellante als voornaamste grief tegen het vonnis van
de Commissie van Geschillen heeft aangevoerd, dat deze
Commissie ten onrechte overwogen heeft, dat zij, appellante,
verplicht was om zoodra was gebleken, dat geintimeerde
in strijd met het contract een Ufa-film annonceerde, zonder
melding te maken van het merk „Ufa" geintimeerde in
gebreke te stellen, althans haar te sommeeren onmiddellijk
nieuwe advertenties te plaatsen, in stede van, hetgeen thans
is geschied, het verzuim zelve te herstellen; dat zulks haar
immers niet mogelijk was, aangezien zij op het moment),
waarop het verzuim van geintimeerde werd geconstateerd,
gezien het feit, dat zij het gemaakte verzuim onmiddellijk
moest herstellen, niet meer in de gelegenheid was geintimeer
de in gebreke te stellen en haar te sommeeren nieuwe adver
tenties te plaatsen, hetgeen o.a. hierdoor bewezen wordt,
dat zij bij een der bladen reeds te laat was voor een annonce
voor denzelfden avond, zoodat deze dan ook eerst Maandag
avond d.a.v. moest verschijnen; dat appellante op dezen
grond den Raad verzoekt geintimeerde alsnog te willen ver-
oordeelen in de gemaakte advertentiekosten, zijnde
of zooveel minder als de Raad billijk acht, alsmede in de
kosten der arbitrage;
dat geintimeerde hiertegen heeft aangevoerd, dat zij de
gewoonte heeft zelve haar advertenties samen te stellen en
in het onderhavige geval het Ufa-merk niet in de annonces
had opgenomen met het oog op de gevoeligheid van het
publiek (inzonderheid van het publiek, dat geintimeerdes bio
scoop pleegt te bezoeken), als gevolg van de internationale
spanning, welke destijds heerschte; dat geintimeerde niet kan
inzien, dat voor appellante met betrekking tot haar eigen
machtige daad overmacht aanwezig was, aangezien deze,
nadat zij de advertentie van Vrijdagavond had gezien, zich
immers aanstonds met geintimeerde in verbinding had kun
nen stellen en haar had kunnen sommeeren het Ufa-merk
alsnog in de annonces op te nemen, althans haar in gebreke
had kunnen stellen, in plaats van, zooals thans is geschied,
eigenmachtig op te treden;
dat vaststaat, dat geintimeerde zich bij contract no. 38
dd. 2 September 1937 tegenover appellante heeft verplicht
o.a. in advertenties en andere drukwerken ter propageering
van Ufa-films op duidelijke wijze te vermelden: Ufa-film"
en/of verdere bekendmakingen, welke verhuurster (i.c. appel
lante) door contractueele verplichtingen tegenover derden is
aangegaan;
dat geintimeerde, zooals uit de overgelegde annonces is
gebleken, vorenvermelde contractueele verplichting in de
week van 23/29 September 1938 niet is nagekomen;
dat appellante haar handelwijze om, in plaats van geinti
meerde te sommeeren haar verplichting alsnog na te komen,
onmiddellijk zelve het gepleegd verzuim te herstellen, door
een annonce te plaatsen, waarin wèl het Ufa-rnerk werd
vermeld en de artisten werden aangegeven in de volgorde;,
waartoe zij zich had verplicht, weliswaar motiveert met een
beroep op overmacht, hierdoor ontstaan, dat geen tijd te
verliezen viel, ten einde de door haar gewenschte annonces
alsnog in de dagbladedities van Zaterdagavond gepubliceerd
te krijgen, doch dat de Raad deze motiveering niet kan
volgen;
dat immers, afgezien daarvan, dat het aan appellante zelve
te wijten is, dat zij het verzuim van geintimeerde zoo laat
ontdekte, zij zich zeer zeker met geintimeerde ter zake in
telefonische verbinding had kunnen stellen, dan wel haar
telegrafisch had kunnen sommeeren, haar daarbij aansprake
lijk stellend voor kosten en schade;
dat, nu appellante nagelaten heeft zulks wèl te doen en
de annonce zonder overleg met geintimeerde en zonder mede
weten van deze laatste heeft doen publiceeren zij naar de
meening van den Raad nimmer gerechtigd kan zijn geinti
meerde aansprakelijk te stellen voor de consequenties van
haar, appellantes, eigenmachtige daad en geintimeerde dus
niet verplicht geacht kan worden de door appellante buiten
medeweten van geintimeerde gemaakte kosten te vergoeden;
dat de Commissie van Geschillen dan ook terecht aan ap
pellante haar vordering heeft ontzegd;
dat de Raad het beroep van appellante derhalve ongegrond
acht, het vonnis van de Commissie van Geschillen bevestigt
en aan appellante haar vordering ontzegt, met haar veroor
deeling in de kosten der arbitrage, zijnde 25.in eerste- en
50.in tweede instantie, dus 75.in totaal.
Inzake het door de firma Lumina Film te Amsterdam bij
schrijven van 7 November 1938 aanhanging gemaakt hooger
beroep van het vonnis der Commissie van Geschillen, ge
wezen op 12 October 1938 en aan partijen op 24 October
d.a.v. schriftelijk medegedeeld, inzake een geschil M. Bonnist
6 Zonen te Amsterdam (geintimeerde, oorspronkelijk eische-
res) contra voornoemde firma Lumina Film (appellante, oor
spronkelijk gedaagde), dat het vonnis, waarvan beroep, moet
worden bevestigd en appellante moet worden veroordeeld in
de kosten der arbitrage in .beide instanties, zijnde 40.in
eerste en 50.in tweede instantie.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen:
dat appellante als voornaamste grief tegen het vonnis van
de Commissie van Geschillen heeft aangevoerd, dat de Com
missie in haar motiveering geen aandacht heeft geschonken
aan de uitdrukkelijke verklaring van den heer F. Kahlenberg
Jr., dat deze aan geintimeerde bij het geven van de opdracht
verzocht heeft in het affiche-ontwerp voor de film „Tango
Notturno" eenige wijzigingen aan te brengen overeenkomstig
het verlangen van het City Theater te Amsterdam, evenmin
als aan de verklaring van den teekenaar, den heer Tichauer,
dat de heer Kahlenberg Jr. hem over de wijziging gesproken
heeft, doch dat, gezien den korten termijn, niet meer aan alle
eischen kon worden voldaan; dat het haar onmogelijk toe
schijnt, dat de heer Kahlenberg Jr. de veranderingen den
avond tevoren wel aan den teekenaar opgeeft, doch den vol
genden morgen den drukker daarvan niets laat weten; dat