OFFICIEEL ORGAAN
ONZE POLEMIEK OVER DE FILMKEURING
VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOO P - BON D
1
De redactie yan „Lichtbeeld en Cultuur", komt
in haar nummer van Mei terug op een artikel on
zerzijds naar aanleiding van een te Eindhoven ge
houden rede van den heer Voorzitter van de Cen
trale Commissie voor de Filmkeuring, over de
normen, die toegepast moeten worden bij de film
keuring voor de jeugd, dus ten aanzien van films,
die toegelaten worden voor personen onder de
veertien jaar of van veertien tot achttien jaar.
Het is ons een genoegen uit dit artikel te mogen
vernemen, dat er tusschen ons en de redactie van
Lichtbeeld en Cultuur geen verschil van opinie be
staat over de vraag, of er gekeurd moet worden
op toelaatbaarheid, of op geschiktheid.
„Wij zijn .beslist" tegen een keuring op ge
schiktheid, aldus het orgaan, en dat niet uitslui
tend wegens de terminologie van artikel 16 der
Bioscoopwet, doch ook, omdat naar onze innige
overtuiging een overheidskeuring op geschiktheid
volkomen fout zou zijn. Reeds sinds den aanvang
van de werkzaamheid der Centrale Commissie
heelt haar Voorzitter dit standpunt met kracht en
klem verdedigd."
In dit verband citeert het een rede van den
Voorzitter van de Centrale Commissie voor de
filmkeuring, den heer D. van Staveren, over „Kin-
n in de bioscoop", waarin deze o.m. heeft ge
zegd: „In de Nederlandsche wetgeving is deze o.i.
volkomen juiste methode vastgelegd doordat in ons
land geen films worden goedgekeurd of afgekeurd
(al zegt en schrijft men dit vaak ten onrechte). De
films worden door de Rijkskeuring toegelaten of
niet-toegelaten. En men bedenke wel, dat een toe
gelaten film voor kinderen of jeugdige personen
soms op geen stukken na een goedgekeurde, d.w.z.
een aanbevelenswaardige film mag heeten."
Ook nemen wij gaarne acte van de verklaring,
dat volgens de meening der redactie de schrijver
van het eerste keuringsrapport over de film
„Sneeuwwitje" ongelijk heeft gehad, toen hij neer
schreef, dat de Commissie met haar beslissing
kwam ,,op de grens van geschiktheid en toelaat
baarheid."
Dat in de drie andere rapporten, die na dit eer
ste over de film wer"den vastgesteld, een zoodanige
zinsnede of iets van dien aard niet zou zijn voor
gekomen, is niet geheel juist. Het tweede namelijk
refereerde zich geheel aan het eerste en in het derde
rapport zeide de Commissie, met het oog op de
waarlijk zeer aantrekkelijke en voor kinderen vol
komen „geschikte" gedeelten, de film gaarne voor
alle leeftijden te willen vrijgeven. Daarna volgden
de bezwaren, welke de Commissie tegen sommige
scènes had.
Het was dus geenszins ongerechtvaardigd te
vragen, of de Commissie deze scènes en op grond
daarvan de geheele film dus „ongeschikt," resp.
„minder geschikt" vond. Ook dit rapport gaf al-