ONDERMIJNENDE AGITATIE
lerminst blijk, dat toelaatbaarheidsnormen waren
gesteld.
Eerst met den vierden keuringsuitslag heeft de
Commissie blijk gegeven, dat het geenszins haar
bedoeling was geweest bij de keuring van de on
derhavige film een geschiktheidsmaatstaf aan te
leggen.
Van deze mededeeling van de Centrale Com
missie hebben wij destijds met groote voldoening
kennis genomen.
"Wij zijn het dus, volkomen onafhankelijk van
elkaar, over het essentieele van de kwestie ten
slotte wel héél eens geworden.
Nakaarten over gradueele verschillen van mee
ning heeft thans weinig zin meer. D;: laat niet
weg, dat wij het nimmer eens zullen kunnen zijn
met een uitleg van artikel 16 der Wet in dezen
zin, dat als toelaatbaarheidsnormen zgn. paedago-
gische normen zouden mogen gelden.
Wij blijven van meening, dat het weliswaar
noodzakelijk kan zijn, dat de leden der Keurings-
commisie de hun gestelde wettelijke normen toet
sen aan hun paedagogisch inzicht, doch dit paeda-
gogisch inzicht zal nimmer zoodanig op den voor
grond mogen treden, dat het normatieve beteeke-
nis krijgt en dus de toelaatbaarheidsnormen bij de
Wet gesteld, plaats maken voor een paedagogi-
sche geschiktheidskeuring. Naar onze meening is
dit in strijd met de Wet.
Wij herhalen intusschen dat dit geenszins wil
zeggen, dat wij geen begrip zouden hebben voor
de speciale moeilijkheden, welke zich bij de keu
ring kunnen voordoen. Wij meenen van dit begrip
altijd blijk te hebben gegeven. Het feit trouwens,
dat dezerzijds bijna nimmer in het openbaar critiek
wordt uitgeoefend op het werk der Centrale Com
missie, spreekt voor zichzelf. Wij hopen deze ge
dragslijn in de toekomst te kunnen blijven volgen.
Voorzoover in den loop der discussie onzerzijds
den indruk mocht zijn gewekt, als zouden zekere
beslissingen onder invloed van onze critiek zijn
genomen, zoo haasten wij ons dezen indruk weg
te nemen. Integendeel, indien wij één ding in de
Commissie waardeeren is het toch wel dit, dat op
haar uitgeoefende critiek haar eenerzijds nimmer
tot prestige-overwegingen heeft verleid en zij an
derzijds haar eigen weg gaat en ten slotte uit
spreekt, wat zij, na toetsing van de haar bij de
Wet gestelde normen, billijk en redelijk acht.
Reeds eenige jaren achtereen duiken in de pers
vrijwel periodiek berichten op, waarin min of meer
sensationeel gewag wordt gemaakt van moeilijk
heden in den Nederlandschen Bioscoop-Bond en
zelfs van een dreigend conflict met leden-filmver-
huurders.
Thans worden we in de bladen van de Arbei
derspers, welke blijkbaar de primeur hebben van
deze berichtgeving, wederom onthaald op mede-
deelingen, wier karakter niet verschilt van die,
welke meermalen in deze bladen zijn verschenen.
Er wordt o.a. in verteld, ,,dat de Nederlandsche
Bioscoop-Bond in een „hevig" conflict dreigt te
geraken met de Amerikaansche filmmaatschap
pijen". „Zelfs is er, volgens de Arbeiderspers,
reeds sprake van, dat de Amerikaansche filmkan
toren in Nederland opdracht zullen krijgen als le
den van den Bond te bedanken. De gevolgen van
een dergelijken maatregel zouden nog niet te over
zien zijn, maar het wordt niet onmogelijk geacht,
dat de Bond als antwoord een verbod zal uitvaar
digen van vertooning van Amerikaansche films",
Als andere mogelijkheid ziet men, „dat de Ameri
kaansche filmmaatschappijen, die door het bedan
ken voor den Bond zich zouden onttrekken aan
de door deze organisatie genomen maatregelen,
zelf bioscopen zouden gaan stichten of overnemen."
,,De moeilijkheden tusschen den Nederlandschen
Bioscoop-Bond en de Amerikaansche maatschap
pijen zouden zijn voorafgegaan door andere botsin
gen, etc".
Een redacteur van Het Volk heeft ons, na ons
de verzekering te hebben gegeven, dat dit bericht
niet van hem afkomstig was, ter zake nadere
inlichtingen gevraagd.
Voorzoover ons mogelijk, hebben wij deze te
goeder trouw en naar wij meenen tot genoegen,
verstrekt. De Arbeiderspers is echter sedertdien
blijven zwijgen als het graf, het dus niet noodig
oordeelend, den verkeerden indruk, welken zij door
haar berichtgeving zou kunnen nebben gewekt,
weg te nemen.
Er zijn natuurlijk allerlei veronderstellingen mo
gelijk, namelijk, dat de journalist in kwestie zijn
collega niet in de wielen mocht rijden, of wel dat
hij gevaar liep zichzelf een stok tusschen de 'bee-
nen te steken, of wel, dat publicatie van de ver
kregen inlichtingen niet welgevallig was aan hem
of hen, die zoo vriendelijk zijn de Arbeiderspers
van de typische periodieke primeurs over zgn. drei
gende conflicten in den Eioscoop-Bond te verstrek
ken.
Deze veronderstellingen mogen niet vriendelijk
zijn, onze weinig hoofsche gast zal ze ons willen
vergeven. Hij heeft het er immers naar gemaakt,
nog daargelaten, dat zijn handelwijze naar onze
bescheiden meening in strijd moet worden geacht
met journalistieke usance en journalistiek fatsoen.