SPREEKUUR BONDSDIRECTEUR Den laatsten tijd komt het wederom herhaalde lijk voor, dat het werk op het Bondsbureau be lemmerd wordt, doordat de Bondsdirecteur op elk uur van den dag leden en personen, die in lichtingen wenschen, te woord moet staan. Aangezien daardoor ernstige stagnatie in het werk van het Bondsbureau zou kunnen ontstaan, wordt er nogmaals aan herinnerd, dat het Hoofd bestuur heeft bepaald, dat de Bondsdirecteur spreekuur houdt: a. des Maandags van 12 tot 5 uur 's middags op de Filmbeurs; b. des Dinsdags, met uitzondering van den eer sten Dinsdag der maand, van 's morgens 9 tot 12 uur op het Bondsbureau; c. des Donderdags van 's morgens 9 tot 12 uur. Bovendien dient men, om er van verzekerd te zijn, dat de Bondsdirecteur op vorenbedoelde tijdstippen te spreken is, vooraf schriftelijk of telefonisch een onderhoud aan te vragen. 11 te ontvangen vergoeding voor het distribueeren van genoem de film zou afstaan aan eischeres, waarvoor gefixeerd werd 5 van de bruto filmhuurontvangsten; dat gedaagde met de nakoming van haar uit deze overeenkomst voortspruitende ver plichtingen ten opzichte van eischeres in gebreke is gebleven, zich erop beroepende, dat de termen, die leidden tot die over eenkomst, niet meer zouden bestaan en dat zij zich derhalve van deze verplichtingen ontslagen achtte; dat echter eischeres zich op het standpunt stelt, dat harerzijds deze overeenkoms in elk opzich is nagekomen, dat deze overeenkomst grooten deels ook door gedaagde is uitgevoerd en dat er geen enkele grond is om deze overeenkomst ontbonden te achten, weshalve zij der Commissie verzocht heeft gedaagde te willen ver- oordeelen: a. tot betaling van 5 van het bedrag der tot en met 4 Mei 1939 aan Filmex afgedragen filmhuurontvangsten ad zijnde derhalve b. tot betaling van 5% van alle sinds 4 Mei 1939 door ge daagde ontvangsten resp. nog te ontvangen filmhuren met de film „Morgen gaat het beter" ingevolge de overeen komst van 18 November 1938; c. tot betaling van een bedrag van fverschuldigd in gevolge artikel 9 der overeenkomst van 18 November 1938 wegens overtreding van het bepaalde in artikel 7 dier overeenkomst; d. tot betaling van een rentevergoeding op een basis van 5 over alle bedragen, tot betaling waarvan de Commis sie gedaagde bij haar uitspraak moge veroordeelen, zulks met ingang van den datum der uitspraak; e. in de kosten van het geschil; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de overeenkomst van 18 November 1938, waarop eischeresses vordering steunt, in onverbrekelijk verband staat met een ter zelfder tijd door de N.V. Neerlandia voornoemd met de N.V. Filmex aangegane overeenkomst, waarbij de distributie van een tweetal alsnog door Neerlandia te vervaardigden films aan gedaagde werd opgedragen; dat echter deze fweede over eenkomst haar beteekenis grootendeels heeft verloren, omdat eischeres heeft bewerkstelligd, dat de alsnog te vervaardi gen film eerst geruimen tijd later zal kunnen worden uitge bracht dan aanvankelijk de bedoeling was, en bovendien een andere Nederlandsche film, welke door een zustermaatschappij van eischeres zal worden vervaardigd, niet ter distributie aan gedaagde zal worden afgestaan, hoewel het bij het aangaan der overeenkomst van 18 November 1938 de opzet van par tijen is geweest. Ie, dat de nieuwe Nederlandsche films, waar bij partijen betrokken zouden zijn, uitsluitend zouden worden vervaardigd door de N.V. Neerlandia; en 2e, dat deze films, althans de twee eerste daarvan, door gedaagde zouden wor den gedistribueerd; dat gedaagde derhalve het standpunt in neemt, dat aan de overeenkomst tusschen partijen d.d. 18 November 1938 de grondslag is ontnomen en dat deze over eenkomst derhalve als vervallen moet worden beschouwd; dat eischeres ontkend heeft, dat bij het aangaan van de overeenkomst van 18 November 1938 aan gedaagde de distri butie van andere films zou zijn opgedragen dan daarbij na drukkelijk is overeengekomen, n.1. de distributie van een tweetal films, waarin Mevr. Lily Bouwmeester de hoofdrol zou vervullen; dat een dezer films, n.1. de film „Morgen gaat het beter" reeds door gedaagde wordt gedistribueerd en dat de tweede film nog moet worden vervaardigd; dat eischeres ontkent dat ook nog toezeggingen aan gedaagde zouden zijn gedaan voor de distributie van andere films; dat eischeres bovendien het standpunt inneemt, dat de overeenkomst van 18 November 1938 tusschen partijen is aangegaan ter regeling van eenige hangende kwesties, en dat er geen enkele aanlei ding toe bestaat de waarde van deze overeenkomst te ver kleinen of aan haar geldigheid afbreuk te doen; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek gebleken is, dat de overeenkomsten, die op of omstreeks 18 November 1938 tusschen partijen zijn aangegaan, en waarbij ook de N.V. Neerlandia betrokken was, uitsluitend betrekking hadden op twee films, waarin Mevr. Lily Bouwmeester de hoofdrol zou vervullen, en waarbij gedaagde een door haar met Mevr. Bouwmeester aangegaan contract overdroeg aan de N.V. Neerlandia voornoemd; dat het dan ook volkomen logisch is, dat de distributie opdracht, welke aan gedaagde werd gegeven, uitsluitend be trekking had op de beide te vervaardigen films met Mevr. Lily Bouwmeester; dat gedaagde trouwens geen enkel bewijs heeft bijgebracht voor haar stelling, dat het de bedoeling is geweest bij het aangaan van de overeenkomsten op of omstreeks 18 Novem ber 1938, dat haar ook de distributie van andere dan deze Lily Bouwmeester-films zou worden opgedragen; dat ongeacht, of het eventueel niet nakomen door eische res of een der met haar gelieerde maatschappijen van ver plichtingen, voortspruitende uit overeenkomsten met gedaag de aangegaan naast het contract tusschen partijen d.d. 18 November 1938, aanleiding zou kunnen vormen tot het ontbin dend verklaren van de overeenkomst van 18 November 1938, hetgeen in hooge mate twijfelachtig is, gedaagde niet ont kend heeft, dat eischeres al haar verplichtingen uit de over eenkomst van 18 November 1938 voortspruitende tegenover gedaagde stiptelijk is nagekomen; dat er derhalve geen enkele aanleiding toe bestaat om ge daagde van het nakomen van haar verplichtingen tegenover eischeres te ontslaan; dat de door eischeres ingestelde vorderingen dan ook ge grond moeten worden geacht, zij het, dat niet voor toewij zing in aanmerking kan komen het door eischeres gevorderd boetebedrag van wijl, ook al komt een daartoe strek kende bepaling in het tusschen partijen aangegaan contract voor, eischeres door het gebeurde geen andere schade kan hebben geleden dan renteverlies, welke zij echter reeds afzon derlijk gevorderd heeft; dat derhalve gedaagde moet worden veroordeeld: a. tot betaling aan eischeres van een bedrag van b. tot betaling aan eischeres van 5 van alle sinds 4 Mei 1939 door gedaagde ontvangen filmhuren met de film „Morgen gaat het beter", zulks ingevolge de tusschen partijen aangegane overeenkomst dd. 18 November 1938; c. tot betaling aan eischeres van rente ad 5 's j aars over de sub a. en b. bedoelde bedragen vanaf 5 Juli 1939 tot aan den dag der algeheele voldoening; dat aan eischeres moet worden ontzegd haar vordering tot betaling van een boetebedrag van dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, bedragende 25.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 13