dat het de bedoeling van den wetgever van 1896
was, verschillende consumptieve uitgaven direct te
belasten door middel van een directe heffing van
de inrichtingen, waar die uitgaven werden gedaan.
Uitgegaan werd van de mogelijkheid van afwente
ling van de lasten op den verbruiker. Men wenschte
de verteringen te treffen, welke een aanwijzing
zouden geven omtrent den welstand en de draag
kracht van den verbruiker. De „vertering" in een
schouwburg of bioscoop levert dienaangaande
echter zeker niet meer aanwijzing op dan die in een
hotel, café of restaurant. En het nemen van een
bad in een daartoe bestemde inrichting kan zeker
kwalijk worden beschouwd als een kenteeken van
welstand, dat op een bepaald draagvermogen wijst.
Met klem drongen de leden, die deze beschou
wingen hielden, er op aan, dat de met betrekking
tot hotels, café's en restaurants voorgestelde vrij
stelling tot de door hen genoemde inrichtingen
zal worden uitgebreid. Zij achtten hiervoor te meer
reden aanwezig, wijl de tot deze categorie behoo-
rende bedrijven voor het overgroote deel een zeer
arbeids-intensief karakter hebben en dus door be
scherming van die bedrijven de werkgelegenheid
ook direct zal worden gediend.
Ten slotte werd in dit verband nog opgemerkt',
dat het heffen van personeele belasting, zoowel
van hotels, café's en restaurants als'van bioscopen,
schouwburgen, concertzalen enz., afgezien van de
daartegen vooral in den tegenwoordigen tijd gel
dende practische bezwaren ,ook principieel volko
men onjuist is. Immers hier wordt een verterings
belasting geheven naar den maatstaf van objecten,
welke niet anders zijn dan onderdeelen van de
commercieele outillage van een bedrijf.
Sommige leden, die gaarne zouden vernemen,
op welk bedrag deze nieuwe vrijstellingen der.
Staat zou komen te staan, meenden, dat, als het
hier bedoelde financieele offer te groot zou zijn,
de voorkeur ware te geven aan een regeling, waar
bij zoowel hotels, café's enz. als schouwburgen,
concertzalen, enz. en bad- en zweminrichtingen
met een matig tarief worden belast. Naar de mee
ning dezer leden zou deze oplossing gelukiger zijn
dan een, waarbij de eene categorie geheel werd
vrijgesteld en de andere aan de volle belasting
wordt onderworpen."
PROCES OVER EEN WAARBORGSOM
Van den zomer heeft de Arrondissements-
Rechtbank te Amsterdam uitspraak gedaan in een
geding tusschen de Celtic-Films te Parijs en den
Nederlandschen Bioscoop-Bond, waarbij verklaard
is, dat Celtic-Films eigenares is van een door zeke
ren Bood gestorte waarborgsom (welk eigendoms
recht de Bond had betwist)'en laatstgenoemde ver
oordeeld is bedoelde waarborgsom aan Celtic-
Films uit te betalen. Het betrof hier een normaal
burgerlijk geding, waarvan men geregeld honder
den op de rol kan vinden, zonder dat daaraan
noemenswaardige aandacht wordt geschonken.
Niettemin hebben eenige bladen destijds gemeend
dit vonnis te moeten publiceeren, waarbij zij daar
aan een beteekenis toekenden, welke het niet had,
en tevens den indruk wekten, alsof de Bond in
deze zaak niet te goeder trouw zou zijn geweest.
Dat van dit laatste geen sprake was behoeven wij
wel niet te betoogen. Het betrof hier immers een
geval, waarbij een zekere Bood als zelfstandig
filmverhuurder, die de films van de Fransche
firma France Europe Films uitbracht, tot het lid
maatschap van den Bond was toegelaten en als
zoodanig de vereischte waarborgsom had gestort,
welke normaliter op diens naam was gesteld. Toen
dit lid gedwongen werd. zijn zaak over te doen
aan de France Europe Film, werd de betrokken
waarborgsom ook op naam van de France Europe
Film overgeschreven, waarbij de Bond te
goeder trouw in de veronderstelling verkeerde,
dat de waarborg toebehoorde aan genoemden
Bood. Later kwam een zekere Celtic-Films uit
Parijs mededeelen, dat de waarborg door haar ten
behoeve van Bood was gestort. De Bond meende
zich echter terecht op het standpunt te kunnen
stellen, dat niet Celtic-Films, maar Bood lid was
geweest van den Bond. Uit intusschen geprodu
ceerde stukken is echter komen vast te staan, dat
genoemde Bood den Bond om den tuin had geleid
en de waarborgsom wel op zijn naam, doch niet
voor zijn rekening was gestort. Dat de Bond het
tot een proces heeft laten komen moet worden
verklaard uit de absolute overtuiging, dat niet
Celtic-Films, maar Bood indertijd als lid was ge
accepteerd en de waarborg te zijnen name was
gesteld. Dit laatste nu is in formeelen zin niet het