Met 13 tegen 5 stemmen hecht de Ledenraad hierna zijn goedkeuring aan het concept algemeen Bedrijfsreglem ent. De Voorzitter stelt alsdan aan de orde de be handeling van het concept-Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar. Nadat de Bondsdirecteur namens het Hoofdbe stuur heeft medegedeeld, zulks naar aanleiding van een amendement van den heer Uges, die in het be paalde sub l.C. in de plaats van het woord „zaken" het woord „rechtpersonen" wilde stellen, dat onder zaken" ook wordt verstaan een vennootschap onder firma, welke geen rechtspersoon is, zoodat laatstvermeld woord niet alle begrippen omvat, terwijl het van den anderen kant niet aan twijfel onderhevig is, dat met de sub C vermelde bepaling „personen en zaken, vereenigingen, stichtingen e.d. daaronder begrepen" ook „rechtspersonen" zijn aangeduid, trekt de heer Uges dit amendement in. Na een korte discussie wordt, nadat de betref fende amendementen van de heeren Ter Linden en Uges zijn ingetrokken, artikel 2, sub B van de Lijst van Geen Bezwaar (levering van films aan niet leden), aldus gewijzigd, dat levering van zoo genaamde artikel 1 films is toegestaan, wanneer deze in Nederland zijn vervaardigd, waarmede wordt bedoeld de levering van filmfabrieken van zgn. opdracht-films. Onder deze films vallen niet andere in Nederland vervaardigde films, dus ook niet de zgn. journaal- en actualiteitenfilms. Een amendement van de heeren Croeze en Uges, om het opschrift van artikel 4 (Betrekken van films door niet leden) te veranderen in: „Be trekken van films van niet leden", wordt door het Hoofdbestuur overgenomen. Op dit artikel is een drietal amendementen inge diend, welke alle de strekking hebben om het be trekken door een filmverhuurkantoor van geluids films, die uitsluitend in de Nederlandsche taal ver vaardigd zijn, van een in het buitenland gevestig- den filmproducent of -exporteur, te verbieden. Ten aanzien van artikel 4.B.b stelt het Hoofd bestuur voor over te nemen een amendement van den heer Croeze om te schrappen de bepaling, vol gens welke onder het verbod tot het betrekken van films van niet-leden niet valt het betrekken van films door een exploitant van een permanente bio scoop van normaalfilms, waarvan die exploitant zich het vertooningsrecht voor geheel Nederland verzekerd heeft, mits die exploitant de normaal films uitsluitend vertoont in de door hem geëxploi teerde bioscopen en in Nederland niet aan ande ren, in welken vorm ook, in exploitatie te geven. Het Hoofdbestuur ontraadde aanneming van een amendement van den heer Uges, waardoor het betrekken van films van een niet-lid mogelijk zou worden gemaakt door leden, wier theaters tot eenzelfde concern behooren, maar in verschillende N.V.'s zijn ondergebracht, opdat deze films in de onderscheidene theaters dezer concerns zouden kunnen worden vertoond. Het Hoofdbestuur achtte namelijk het gevaar niet denkbeeldig, dat leden, die verschillende theaters exploiteeren, op groote schaal van dit recht gebruik gaan maken en zich daardoor gaan bewegen op een terrein, dat niet het hunne is, namelijk het importeeren van films. Naar aanleiding hiervan wordt op diens verzoek gehoord de heer A. Gelder, directeur van de Cineac N.V., die pleit voor handhaving van den toestand, zooals deze thans bestaat. Voor sprekers concern immers, dat uit meerdere N.V.'s bestaat, zou het, indien het voorstel van het Hoofdbestuur wordt overgenomen, onmogelijk worden, zelf een film voor vertooning in eigen bioscopen te koopen. Hierdoor zouden de reeds zoo beperkte mogelijk heden tot initiatief van de leden worden gedood. Nadat de heer Gelder de vergadering heeft ver laten, verklaart de heer Uge; niet te kunnen in zien, welk bezwaar er tegen zou bestaan, dat een exploitant de gelegenheid behoudt zelf een extra film in het buitenland te koopen, uitsluitend om deze in zijn eigen bioscopen, of in de tot zijn concern behoorende bioscopen te vertoonen. Namens het Hoofdbestuur refereert de Bonds directeur zich aan het door het Hoofdbestuur ge geven prae-advies, waarbij hij er nog op wijst, dat onder artikel 5 een dispensatiebepaling is opgeno men, volgens welke het Hoofdbestuur in zeer bij zondere gevallen van het verbod onder artikel 4 dispensatie kan verleenen. Spreker heeft daarbij op het oog een geval, waarbij de exploitant als gevolg van onwil, b.v. van een of meer verhuurders, een bepaalde film in het buitenland niet zou kunnen koopen. Normaal echter behoort de exploitant zich tot den verhuurder te wenden, ook wanneer hij de beschikking wenscht te krijgen over een speciale film uit het buitenland. Naar aanleiding van de vorige, alsmede van een aantal andere op artikel 4 ingediende amendemen ten stelt het Hoofdbestuur voor, de redactie van artikel 4.B.b aldus te wijzigen, dat de mogelijkheid wordt uitgesloten, dat exploitanten zelf tot aan koop van films in het buitenland overgaan, ook wanneer zulks geschiedt uitsluitend met de bedoe ling deze films in eigen bioscopen te vertoonen. De oude redactie komt daardoor te vervallen. Vol gens de nieuwe redactie valt alleen niet onder het verbod het betrekken door een exploitant eener permanente bioscoop van actualiteitenfilms, waar van de actualiteit niet ter inlassching in de weke- lijksche filmjournaals is vervaardigd door de zgn. journaalfabri'eken. Besloten wordt artikel 4 aldus geredigeerd goed te keuren. Besloten wordt voorts accoord te gaan met de artikelen 5, 6 en 7.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 11