GEMENGDE COMMISSIE VAN|GESCHILLEN
INSCHRIJVING IN HET NAAMREGISTER
16
overheidsinstanties op het film-gebied, in strijd met de speciale
bedrijfsbelangen van de in Amsterdam gevestigde leden;
dat een dergelijke methode van annonceeren van films toe
het verleden behoort en binnen de huidige organisatie van
het film- en bioscoopbedrijf ongepast is;
dat over deze ongepaste wijze van reclame maken meer
malen klachten tegen den heer Klabou zijn binnengekomen;
dat niettemin het Afdeelingsbestuur thans heeft willen
volstaan met het toepassen van de straf van waarschuwing,
echter met het stellige voornemen, om bij het eerstvoorko-
mende geval van dien aard een ernstiger straf op hem te
zullen toepassen.
De Gemengde Commissie van Geschillen van den Neder-
landschen Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging
van Bioscoopreclame-Exploitanten heeft in haar op Donder
dag, 5 October 1939 gehouden zitting in zake het door de
firma Serlie (firmanten L. J. Lievenboom en L. M. Serphos),
gevestigd te Enschedé, en exploiteerende o.a. de Cinema
Palace te Hengelo en de Cinema Palace te Almelo, op
18 September aanhangig gemaakt geschil contra de N.V.
Reclamebureau Remaco, gevestigd te Amsterdam, uitspraak
gedaan, dat de vordering van eischeres (Serlie) moet worden
toegewezen en gedaagde (Remaco) moet worden veroordeeld
om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd
bedrag a alsmede in de geschilkosten, bedragende
ƒ25.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat tusschen par
tijen een contract dd. 3 November 1938 is aangegaan, waar
bij aan gedaagde de bioscoopreclame van de Cinema Palace
te Hengelo en de Cinema Palace te Almelo voor bepaalden
duur is verpacht en waarbij gedaagde zich verplicht heeft
het pachtbedrag van per jaar vooruit te betalen,
ingaande 1 September 1939; dat gedaagde weigerachtig is
haar verplichtingen ten opzichte van eischeres na te komen,
weshalve eischeres der Commissie verzocht heeft gedaagde
tot honoreering van haar verplichtingen te nopen en haar
derhalve te veroordeelen tot betaling van het op 1 Septem
ber 1939 vervallen bedrag van alsmede in de geschil-
kosten;
dat gedaagde, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zit
ting van de Commissie van Geschillen is verschenen en gee-
nerlei verweer ter kennis van arbiters heeft gebracht;
dat echter het ter zake van deze vordering door gedaagde
ingenomen standpunt kan worden opgemaakt uit haar cor
respondentie dienaangaande met eischeres, hierop neerkomen
de, dat het wegens den ingetreden oorlogstoestand buiten
iedere zakelijke verantwoording zou omgaan thans de pacht
voor een jaar vooruit te voldoen, daar het onder de gegeven
omstandigheden steeds mogelijk is, dat bioscopen worden
gesloten, hetzij door inbeslagneming voor militaire doeleinden,
hetzij wegens bijzondere maatregelen in verband met de
landsverdediging, enz.; dat gedaagde met het ooy hierop
eischeres heeft voorgesteld ermede accoord te gaan, dat de
pacht voorloopig per maand zal worden voldaan;
dat uit het vorenstaande echter niet volgt, dat gedaagde
pachtverlaging verlangt, aangezien zij in haar brief aan
eischeres dd. 2 October 1939 heeft medegedeeld: „Hoewel
het volkomen billijk zou zijn de financieele verplichtingen,
die uit een bepaald contract voortvloeien te herzien, indien
door absolute overmacht de toestanden zich volkomen wijzi
gen en iedere calculatie van onwaarde wordt, willen wij
hier met nadruk vaststellen, dat het ons daarom thans niet
te doen is";
dat blijkens het door gedaagde ingenomen standpunt buiten
beschouwing kan blijven de vraag, of en in hoeverre de inge
treden oorlogstoestand en de reactie daarvan op het bio
scoopreclamebedrijf, een verlaging van de contractueele
pachtbedragen al of niet zou kunnen billijken;
dat het geschil dus uitsluitend gaat om de vraag, of en
in hoeverre de gewijzigde omstandigheden gedaagde zouden
kunnen ontslaan van haar contractueele verplichting om de
volle pachtsom voor den tijd van een jaar a op
1 September 1939 te betalen;
dat dienaangaande allereerst moet worden vastgesteld, dat
op 1 September 1939, dat is dus de dag .waarop gedaagde
het bedrag van aan eischeres had moeten betalen,
de oorlog nog niet was uitgebroken, daar eerst op 3 Septem
ber 1939 Engeland en Frankrijk aan Duitschland den oorlog
hebben verklaard;
dat bovendien reeds op het tijdstip, dat het contract tus
schen partijen werd aangegaan, n.1. 3 November 1938, het
oorlogsgevaar acuut was geworden, zoodat gedaagde toen
reeds met dit gevaar rekening had kunnen houden en tevens
had behooren ie overwegen, of het niet buiten iedere zake
lijke verantwoording zou omgaan de pachtsom een jaar voor
uit te betalen, doch dat gedaagde desondanks ingevolge het
contract op zich heeft genomen om 10 maanden later, n.1.
cp 1 September 1939, de pacht voor een vol jaar vooruit
aan eischeres te voldoen;
dat de pachtovereenkomst in artikel 9 de bepaling bevat:
„Indien bovengenoemde theaters tijdens den duur
dezer overeenkomst door welke oorzaak ook worden
gesloten, is gedurende het tijdvak der sluiting Remaco
(gedaagde) van betaling der vertooningsrechten ont
heven. Zulks is eveneens het geval, als sluiting van.de
theaters aan force majeure is te wijten. Tenzij Remaco
anders bepaalt, wordt de looptijd van het contract auto
matisch met den duur der sluitingsperiode verlengd";
welke bepaling, gelijk ook door eischeres ter zitting van
de Commissie is erkend, aldus moet worden uitgelegd, dat
ingeval van sluiting van de theaters door welke oorzaak ook,
eischeres verplicht is het gedeelte van de vooruit betaalde
pachtsom over de sluitingsperiode, aan gedaagde terug te
betalen, tenzij gedaagde er de voorkeur aan geeft den loop
tijd van het contract met den duur der sluitingsperiode te
verlengen;
dat uit het vorenstaande volgt, dat er geen enkele reden
bestaat om wijziging te biengen in de contractueele bepalin
gen ten aanzien van de pachtbetaling, daar, indien tengevolge
van de huidige omstandigheden een of beide theaters van
eischeres gesloten of buiten werking gesteld zouden worden,
eischeres de te veel vooruit betaalde pacht, indien gedaagde
dat verlangt, zou moeten restitueeren;
dat weliswaar gedaagde, naar eischeres aan de Commissie
heeft medegedeeld, dienaangaande bepaalde garanties van
eischeres verlangt, maar dat dit verlangen op geen enkel
redelijk motief steunt, daar immers de solvabiliteit van eische
res onder de huidige omstandigheden in vergelijking met die
van den datum, waarop het contract werd aangegaan, niet is
gewijzigd en er evenmin wijziging is gekomen in de risico's,
welke eischeres bij het aangaan der overeenkomst op zich
heeft genomen;
dat derhalve de vordering van eisdheres gegrond moet
worden geacht en gedaagde moet worden veroordeeld om
tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag
aa alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ25.
Ingevolge art. 4 van het Reglement op het Naamregister
zijn de navolgende verzoeken tot inschrijving van titels in
het Naamregister gedaan. Voor het indienen van bezwaren
tegen de verlangde inschrijving, hetgeen binnen acht dagen
na deze publicatie schriftelijk bij het Hoofdbestuur moet
geschieden, raadplege men art. 6 van het betreffend Regle
ment.
Datum
waarop in
schrijvingver-
zocht is
4 Oct.
4
5
7
14
1939
Titels waaronder de films
in Nederland worden uit
gebracht
Naam van den
houder der ex
ploitatie-rechten
Sara Burgerhart
De groote boschbrand
Als misdaad liefde wordt
Zwervers
Toen de regen kwam
Filmex
L. C. B. Stand.
Succes Toonfilm
Warner
Fox