EERSTE VERGADERING VAN DEN LEDENRAAD
Op Dinsdag, 10 October, is de Ledenraad van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond voor het eerst
sedert zijn installatie op het Bondsbureau te Am
sterdam dn vergadering bijeengekomen. Alle leden
van den Raad gaven acte de présence,
In zijn openingswoord bracht de Voorzitter, de
heer D, Hamburger Ir., in het kort in herinnering
de belangrijke taak, welke de leden van den
Ledenraad te vervullen hebben. Dit lichaam name
lijk treedt in tal van belangrijke aangelegenheden
in de plaats van de Algemeene Ledenvergadering,
zoodat het geen betoog behoeft, dat het wel en wee
van de organisatie afhangt van de goede samen
werking in den Ledenraad. Spreker constateerde,
dat ondanks de moeilijke tijden, waaraan niet
alleen geen einde schijnt te komen, maar welke
veeleer erger dreigen te worden, het bedrijf nog
steeds gezond is. Daarmede mogen wij onszelf ge
luk wenschen. Hij is ervan overtuigd, dat zulks
voor het overgroote deel te danken is aan de goede
organisatorische samenwerking in het bedrijf, het
geen men vooral nu wel bedenken mag. In dit
verband gewaagde de Bondspresident met trots
van het respect, waarmede de buitenwereld oor
deelt over de organisatorische kracht van ons
bedrijf.
Met de opwekking dat de leden van den Raad
steeds voor oogen zouden houden de noodzakelijk
heid van samenwerking van alle belanghebbenden
bij het film- en bioscoopbedrijf, opdat ook de
Ledenraad tot welzijn van dit bedrijf zou kunnen
dienen, verklaarde hij de vergadering voor
geopend.
Het inleidend woord van den Voorzitter werd
met applaus begroet.
Na behandeling van de hooger beroepen inge
volge artikel 15 der Statuten (de beslissingen hier
omtrent vindt men elders in dit nummer), v/elke
beroepen alle door den Raad zijn verworpen, stelt
de Voorzitter aan de orde de behandeling van het
door het Hoofdbestuur ingediende concept-Alge
meen Bedrijfsreglement.
Bij de algemeene beschouwingen geeft de heer
F. L. D. Strengholt (Amsterdam) een uitvoerig
overzicht over de wordingsgeschiedenis der
bedrij f sreglementeering,
Aan de hand daarvan concludeert spreker, dat
de filmverhuurders bij herhaling blijk hebben gege
ven van hun wil om het Hoofdbestuur en daar
mede den Nederlandschen Bioscoop-Bond te
steunen.
Naar aanleiding van het onderhavig concept
geeft spr. als zijn meening te kennen, dat de meer
derheid van de filmverhuurders zich kant tegen
een reglementeering van het bedrijf. De bezwaren,
welke reeds in Februari 1935 golden, zijn in den
loop van de jaren niet verminderd, maar integen
deel sterker geworden. Naar sprekers oordeel heeft
de toepassing van de onderscheidene bedrijfsregle-
menten in het verleden aan de leden individueel
vaak groote schade berokkend, terwijl aan den
anderen kant geenszins vaststaat, dat ze voor het
geheele bedrijf eenig voordeel hebben opgeleverd.
De hoofdgedachte van de nieuwe ontwerp-
bedrijfsreglementen brengt met zich mede, dat het
Hoofdbestuur en de Ledenraad over het oprich
ten van nieuwe ondernemingen of uitbreiding van
bestaande zaken te beslissen krijgen. Hiertoe zul
len uit den aard zakelijke geheimen moeten worden
toevertrouwd aan twee colleges, die gezamenlijk
25 leden tellen. Voor spreker staat het vast, dat
dit fnuikend moet werken op den ondernemings
lust. Thans is wederom gebleken, dat de meerder
heid der filmverhuurders het standpunt inneemt,
dat de bedrijfsreglementen voor hen niet accep
tabel zijn. Er op wijzend, dat de filmverhuurders
in den loop der jaren de uitgevaardigde bedrijfs-
besluiten fair hebben nageleefd, uit spr. de hoop,
dat zij in de toekomst voor dergelijke ordenende
bepalingen gespaard mogen blijven. Spreker ver
zoekt den Ledenraad dit standpunt te willen
overnemen.
De heer C. S. Roem (Den Haag) komt op tegen
de bewering, als zoude de meerderheid van de
leden-filmverhuurders tegen bedrijfsreglementee-
ring zijn. Niets is onjuister dan dat, want in de
laatstelijk gehouden vergadering der Bedrij f saf dee
ling Filmverhuurders verklaarde men zich met 29
tegen 4 stemmen voorstander van een behoorlijke
bedrijfsreglementeering. Ook het Bestuur van de
Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders heeft zich in
meerderheid voor bedrijfsreglementeering uitge
sproken. Bovendien is het niet zóó geweest, dat de
filmverhuurders medegewerkt hebben aan het
Overgangsbesluit van 1 Februari 1937, omdat een
evenredige vertegenwoordiging in de algemeene
vergadering in het vooruitzicht was gesteld, maar
omdat men een continueering van de bedrijfs
reglementeering noodzakelijk vond. Verslagen en
notulen van de toen gehouden vergaderingen
toonen zulks duidelijk aan,
Aan de hand van de toepassing van het Over
gangsbesluit van 1 Februari 1937 gedurende ruim
anderhalf jaar toont spreker voorts aan, dat alle
besluiten in het Hoofdbestuur nopens de vestiging
van nieuwe zaken nagenoeg altijd met de stemmen
van de verhuurders mee genomen zijn, Bedrijfs
reglementeering is noodig omdat het film- en
bioscoopbedrijf niet mag worden overgeleverd aan
een toomelooze concurrentie. De gevolgen daar
van immers zouden slechts kapitaalsvernietiging