worden met bioscopen. Niet minder dan 52 plan
nen lagen klaar om eventueel verwerkelijkt te
worden.
Wanneer spreker de periode van de bedrijfs-
reglementeering overziet, moet hij toegeven, dat
er eenige leden zijn geweest, die gemeend hebben
de slaapmuts te kunnen opzetten, maar in het alge
meen gesproken kan men niet anders zeggen, dan
dat er een niet onbelangrijk aantal bioscopen bij is
gekomen, dat belangrijke restauraties en uitbrei
dingen tot stand zijn gebracht, in één woord, dat
er heel wat is gebeurd, waardoor het bedrijf met
zijn tijd is meegegaan en in alle opzichten bij is.
Er moge nog veel te wenschen overblijven, maar
spreker vindt het onjuist, wanneer er beweerd
wordt, dat de filmverhuurders door de reglemen
teering niet beschermd zouden zijn. Door de
reglementeering immers zijn vele exploitanten, die
zich anders ongetwijfeld op het gebied van den
verhuur hadden begeven, van den verhuur uitge
sloten. Laat men zich maar eens indenken, wat het
beteekent, wanrreer de exploitanten de koppen bij
elkaar steken en films koopen in het buitenland,
zoodat de markt nog meer bedorven wordt dan zij
thans is. Van den anderen kant is de toegenomen
solvabiliteit van het bedrijf van het grootste be
lang voor de verhuurders. Wanneer de filmver
huurders meenen recht te hebben op een betere
bescherming, dan ligt het allereerst op hun weg
om in deze richting voorstellen te doen. Het
Hoofdbestuur wacht nog altijd op een dergelijk
initiatief. In het geheel genomen is spreker ervan
overtuigd, dat het bedrijf tevreden is met wat op
organisatorisch gebied tot stand is gebracht. Men
is zich er wel degelijk van bewust, welk een groot
goed het is, dat wij onze eigen belangen in eigen
kring kunnen regelen. De manier, waarop wij dit'
tot heden hebben gedaan, heeft ook, zooals ons
meermalen gebleken is, indruk gemaakt op de
Overheid. De Regeering acht ons volkomen mon
ding, omdat zij weet, wat wij waard zijn. Na ver
schillende détails besproken te hebben, waarbij hij
den heer Witmondt er op wees, dat het Bedrijfs-
register slechts een administratief karakter draagt,
besluit spr. met te herhalen, wat hij zoo dikwijls
heeft gezegd: „Filmverhuurders en exploitanten,
alleen zijt ge geen cent waard! Met tweeën kunt
gij alles". Met deze gedachte voor oogen moeten
de reglementen worden bekeken. Voorzoover er
dan onbillijkheden overblijven, voor welke groep
ook, dienen deze te worden weggenomen.
Bij de replieken handhaaft de heer Witmondt
zijn standpunt.
De Heer L. Katz (Amsterdam) zegt aanvan
kelijk een groot voorstander te zijn geweest van
de bedrijfsreglementeering, maar de practijk van
deze reglementeering is zóó geweest, dat de klach
ten kwamen van de zijde der filmverhuurders,
vooral van de onafhankelijken. De filmverhuurders
zijn minder beschermd dan de exploitanten. Voor
hen is het niet mogelijk een normaal bestaan te
hebben zooals spreker uiteenzet. Hun zaken drij
ven op een enkele succesfilm. Spreker geeft toe,
dat de oorlogsomstandigheden de moeilijkheden
hebben verplaatst. In tegenstelling tot het vroegere
teveel aan films, zou het nu wel eens kunnen zijn,
dat men moet trachten zooveel mogelijk films te
krijgen. Tevens wordt het bouwen van nieuwe
zaken nu in een geheel ander licht bezien. Indien
de reglementeering aldus zou kunnen worden on
dernomen, dat aan de onafhankelijke filmverhuur
ders een beter bestaan wordt verzekerd, zou
spreker met het reglement kunnen instemmen.
De heer J. Ter Linden (Den Haag) stelt er prijs
op als een der oudste exploitanten te constateeren,
dat het werk van den Bond in den loop der jaren
opbouwend is geweest. Daardoor kan het bedrijf
in ons land thans zijn eigen peulen doppen.
Wanneer het thans dan ook mogelijk is, de be
drijfsreglementeering te consolideeren, kan hij
dezen dag niet anders dan een groote en geluk
kige vinden. Over onderdeden moet altijd te pra
ten zijn, het groote, gemeenschappelijk belang
daarentegen staat voor ons vast. Spreker maakt
het Hoofdbestuur een compliment met het inge
diend concept.
De heer L. O Barnstijn repliceert en 'wijst erop,
dat, indien er filmverhuurders zijn, die bezwaren
hebben, zulks niet ligt aan de bedrijfsreglementee
ring, maar aan de filmverhuurders zelf, waar af-
hankelijken en onafhankelijken een tegenstelling
vormen zonder dat men tot heden een modus heeft
kunnen vinden waardoor een oplossing wordt
verkregen. Spreker is ervan overtuigd, dat, indien
de verhuurders bepaalde wenschen zouden willen
zien verwerkelijkt en daarvoor zelf moeite deden,
zij hun voorstellen er zonder slag of stoot door
zouden kunnen krijgen.
De Voorzitter beaamt dit. Elk redelijk voorstel
wordt door het Hoofdbestuur in ernstige studie
genomen, ja een redelijke suggestie zou daartoe
zelfs voldoende zijn. Zoo zou het Hoofdbestuui
zeer zeker iets hebben gedaan in verband met den
invoer van films, indien zij, bij wie daaromtrent
de beslissing lag, zelf iets hadden gedaan. Er ligt
thans een voorstel van de verhuurders in zake
draaien op percentage. Het Hoofdbestuur heeft:
zich aanstonds bereid verklaard, dit te behan
delen. Zoo zou het ook zijn, indien andere voor
stellen op gelijke wijze bij het Hoofdbestuur wer
den ingediend.
Bij de artikelsgewijze behandeling deelt de
Bondsdirecteur, de heer A, de Hoop, mede, zulks
naar aanleiding van de door de heeren R. LIges Jr.
(Rotterdam) en J. S. Croeze (Amsterdam) inge
diende amendementen op artikel l.B. van Hoofd-