stuk I van het concept (Omschrijving der
bedrijven), dat tegen toevoeging van een
afzonderlijken bedrijfstak voor het vervaardigen
van losse actualiteiten geen bezwaar bestaat,
zoodat het Hoofdbestuur goedkeuring aanbeveelt
van het amendement van den heer Croeze, ook
voor wat betreft het doen vervallen van het woord
„bewerken", zoodat uitsluitend gesproken wordt
van het vervaardigen van speelfilms, journaalfilms,
etc. Daar aanneming van het amendement Croeze
wordt tevens de gedachte verwezenlijkt, welke
aan het amendement-Uges ten grondslag ligt.
Artikel 1 wordt aldus geamendeerd aange
nomen.
Een amendement van den heer Uges, om artikel
2 in meer logische volgorde te redigeeren, zoodat
eerst van film-import-zaken en daarna van ver
huurkantoren wordt gesproken, wordt overge
nomen.
Een amendement van den heer E. Prager (Haar
lem), om als filmverhuurkantoren die zaken aan te
duiden, die minstens zes films in de twee jaren aan
bioscopen verhuren, wordt ingetrokken.
Ingetrokken wordt het amendement van den
heer Uges, om van den verhuur aan bioscopen als
bedrijfstak niet alleen journaal- en zelf vervaar
digde documentaire films uit te zonderen, maar ook
losse actualiteiten.
Een amendement van den heer Croeze op arti
kel 2.B., om de filmverhuurkantoren en film-
importzaken te onderscheiden in vier in plaats van
*twee afzonderlijke bedrijfstakken, zulks naar de
bedrijven welke zij uitoefenen, wordt op advies
van het Hoofdbestuur overgenomen.
Artikel 2 wordt hierna goedgekeurd, met aan-
teekening dat de heer Strengholt tegen het amen-
dement-Croeze is.
Bij artikel 3 deelt de Bondsdirecteur mede, dat
het Hoofdbestuur de aanneming aanbeveelt van het
amendement van de heeren J. ter Linden en
R. Uges Tr., om artikel 3.A. aldus te redigeeren,
dat niet alleen gesproken wordt van een bioscoop
exploitant zelf, maar ook van diens gemachtigde.
De Bondsdirecteur deelt mede, dat het Hoofd
bestuur aanneming van de amendementen van de
heeren Uges en Prager op artikel 3.B, (reizende
bioscopen ontraadt. Het amendement van den
heer Uges komt hierop neer, dat de reizende bio
scopen 30 dagen per kalenderjaar voorstellingen
mogen geven uitsluitend in die gemeenten waar
geen permanente bioscoop gevestigd is en in die
gebouwen en/of ruimten, welke zijn gelegen op ten
minste 5 Km. afstand van eenige gevestigde per
manente bioscoop, terwijl het amendement van den
heer Prager hierop neerkomt, dat reizende biosco
pen haar bedrijf slechts zouden mogen uitoefenen
in natuurlijke plaatsen of gemeenten, waar geen
permanente bioscoop gevestigd is en welke niet
dichter dan op een afstand van 10 Km. verwijderd
zijn van de dichtst bijzijnde permanente bioscoop.
Het bedrijf zou dan niet langer dan 14 dagen ach
ter elkaar, met een totaal van 30 dagen per
kalenderjaar mogen worden uitgeoefend.
De heer Uges licht zijn amendement nader toe,
mededeelend, dat in den Afdeelingsraad bezwaren
naar voren kwamen tegen het feit, dat reizende
bioscopen in kleine plaatsen, waar slechts één of
twee permanente bioscopen gevestigd zijn, groote
schade toebrengen. De reizende bioscopen komen
daar namelijk alleen bij bijzondere gelegenheden,
waarbij dan nog komt, dat zij meestal beschikken
over zéér attractieve films. Door dit amendement
zou volgens spreker de reizende bioscoop worden
teruggebracht tot haar oorspronkelijk arbeidster-
rein, namelijk het werken daar, waar geen per
manente bioscoop gevestigd is.
De heer Prager spreekt in gelijken zin. Het
terugtrekken van de reizende bioscoop uit kleine
gemeenten, waar een permanente bioscoop is, acht
hij voor de kleine bedrijven een levensbelang. De
situatie is zóó, dat deze kleine zaken niet zooveel
belangrijke films kunnen contracteeren als de
reizende bioscopen. Spreker toont zulks aan met
voorbeelden uit de practijk.
De Bondsdirecteur geeft in overweging, de ma
terie van de reizende bioscopen in een afzonderlijk
bedrijfsbesluit te regelen. Wellicht kan daartoe het
oude bedrijfsbesluit als leiddraad dienen. Er zou
dan geen verandering komen in de situatie, behou
dens, dat de reizende bioscopen het recht krijgen,
om in gemeenten, waar geen permanente bioscoop
gevestigd is, 30 dagen te draaien. Namens het
Hoofdbestuur adviseert spreker tot intrekking van
de amendementen.
Bij de replieken wijst de heer Roem erop, dat
een reglement er nooit toe mag leiden, dat het
bestaande arbeidsveld van een bepaalde zaak
wordt beknot. Dit zou door anneming van de on
derhavige amendementen wel geschieden.
De Bondsdirecteur voegt hieraan toe, dat een
regeling van deze aangelegenheid niet kan worden
opgenomen in dit reglement, aangezien het in het
reglement gaat om een definitie, terwijl de thans
voorgestelde regeling verder gaat dan het begrip
„definitie". De materie zou dan ook moeten wor
den geregeld in een afzonderlijk bedrijfsbesluit.
De heer G. J. Milius (Hoogezand) zegt, dat de
onderhavige kwestie in de Afdeeling Het Noorden
een punt van intense bespreking heeft uitgemaakt.
Op voorstel van het Hoofdbestuur worden de per
manente bioscopen het heele jaar door beschermd
minus 12 dagen, resp. minus 30 dagen; dit hangt
af van de toevallige ligging. De belangen der bio
scopen zijn echter niet afgebakend door gemeente
grenzen, maar door rayongrenzen.
De heer Barnstijn zou het een groote onbillijk
heid vinden indien men het bestaan der reizende
bioscopen onmogelijk zou maken. Bovendien biedt
de reizende bioscoop aan den verhuurder gelegen
heid te contracteeren voor die gemeenten, waar