OFFICIEEL ORGAAN
TEN AFSCHEID
VAK DEK KEDERLAKDSCHEK BIOSCOO P - BON D
Het heeft zoo heel simpeltjes in dit Orgaan ge
staan, het bericht, dat de Bondspresident aan het
Hoofdbestuur had medegedeeld, dat hij, aangezien
zijn werkzaamheden in het bioscoopbedrijf een
einde hadden genomen, zijn mandaat als Voorzit
ter van den Nederlandschen Bioscoop-Bond ter
beschikking stelde, evenals de onderscheidene
functies, welke hij in zijn kwaliteit van Voorzitter
bekleedde.
Het stond er simpel en zonder eenig commen
taar.
Commentaar was echter overbodig, want ieder
lid van den Bond besefte aanstonds de portee van
deze mededeeling, namelijk, dat het afscheid van
den heer Hamburger voor de deur stond.
Voor sommigen is dit afscheid wellicht onver
wacht gekomen, de meesten daarentegen waren er
op voorbereid. Meermalen immers had de heer
Hamburger te kennen gegeven, dat hij den tijd ge
komen achtte om zijn taak aan een jongere kracht
over te dragen. Hij meende, dat zijn taak volbracht
was en helde meer en meer naar de overtuiging, dat
wat thans in het organisatorisch leven van het
film- en bioscoopbedrijf bereikt was, geconsoli
deerd moest worden en langs den eenmaal beproef
den weg voorwaarts moest worden gestuwd met
nieuwe kracht. Telkens had men hem ondubbel
zinnig laten blijken, dat men hem zoo lang als
maar mogelijk was als president wilde behouden,
en tot voldoening van allen was men daar tot
heden in geslaagd.
Thans heeft de heer Hamburger niet meer van
zijn voornemen gerept. Het was hem nu volle ernst
en hij stelde daarom het Hoofdbestuur en den
Bond voor een fait accompli. Nadat hij eenigen
tijd geleden zijn Arnhemsch bioscoopbezit van de
hand had gedaan, volgde eind December 1939 de
liquidatie van zijn Haarlemsche en Eindhovensche
belangen.
Nu de heer Hamburger zich overeenkomstig zijn
sedert geruimen tijd gekoesterden wensch uit het
bioscoopbedrijf had teruggetrokken, en hij dus
geen onderneming meer had als bedoeld in de
Bondsstatuten, stelde hij zijn functie ter beschik
king, aangezien de Statuten vereischen, dat een
lid van het Hoofdbestuur, en derhalve ook de
Voorzitter zelf, althans zijn zaak, lid is van den
Bond.
Nog voor het jaar 1940 zijn intrede deed, was
het besluit van den heer Hamburger genomen en
aan Hoofdbestuur en leden ter kennis gebracht.
Zoo gaat hij dan heen, onze Bondspresident;
eenvoudig, bijna zakelijk. Maar schuilt juist hierin
niet de tragiek van de uiterlijke bedwongenheid,
van het verborgen offer, van den ongeuiten wee
moed?
De heer Hamburger gaat immers met groote eere!
Hij gaat op een oogenblik, dat het goed was voor
ons en voor hem om te blijven. Zijn organisatie, de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, is hecht gegrond-
1