10 JEUGDIGE BEZOEKERS NIET STRAFBAAR WEGENS ONTDUIKING VAN LEEFTIJDS- BEPALINGEN Wij hebben er in ons Orgaan van 1 December 1939 melding van gemaakt, dat de Kroon, zulks geheel in overeenstemming met onze opvatting, een besluit had vernietigd van den Raad der gemeente Gorinchem, waarbij een bepaling in de algemeene politieverordening dier gemeente was opgenomen, volgens welke het bezoeken van bioscoopvoorstel lingen strafbaar werd gesteld voor die personen, die volgens de Bioscoopwet op grond van hun leef tijd niet tot die voorstellingen mochten worden toegelaten. Gorinchems Raad was bij het nemen van dit be sluit uitgegaan van de gedachte, dat het onjuist is, dat de verantwoordelijkheid voor de naleving van de leeftijdsbepalingen uitsluitend rust op den hou der der bioscoopvergunning. Hoe sympathiek deze gedachte op zichzelf ook mocht zijn, zij werd on zerzijds van den aanvang af in strijd geacht met de Wet. De Wetgever immers had indertijd niet een bepaling willen aanvaarden, waarbij kinderen. die voor hen niet toegankelijke bioscoopvoorstel lingen zouden bezoeken, strafbaar zouden zijn. Zooals bekend, geldt onder de vigeerende Wet deze regeling, dat een vergunninghouder, in wiens inrichting een overtreding wordt geconstateerd als vorenbedoeld, in de termen valt van een admini stratieve sanctie. De verantwoordelijkheid ligt der halve uitsluitend op de schouders van den vergun ninghouder. Bij haar vernietigingsbesluit overwoog de Kroon o.a., dat het den gemeenteraad onder deze omstan digheden, waarbij zij de vraag in het midden liet, of de Bioscoopwet aanvullende regeling door den plaatselijken wetgever toelaat, niet vrij stond met betrekking tot dit punt regelen te stellen. De Kroon vernietigde het raadsbesluit, omdat de ge meenteraad naar haar o#ordeel de grenzen van zijn bevoegdheid had overschreden en mitsdien had gehandeld in strijd met de Wet. Deze beslissing van de Kroon heeft ook de aan dacht getrokken van Gedeputeerde Staten van Limburg, die in verband daarmede bij schrijven van 1 December 1939 aan de colleges van Burge meester en Wethouders der Limburgsche gemeen ten het verzoek richtten te bevorderen, dat voor zoover in hun gemeente een verordening mocht bestaan in denzelfden zin als die van de gemeente Gorinchem, deze verordening met de beslissing van de Kroon in overeenstemming wordt gebracht. Het blijkt ons, dat o.a. de gemeente Maastricht zulk een bepaling in haar politieverordening had opgenomen. In overeenstemming met het schrijven van Gedeputeerden heeft het College van B. en W. den Raad dan ook geadviseerd aan het verzoek van Gedeputeerde Staten gevolg te geven, aan gezien dit College in het andere geval de gewraak te bepaling bij de Kroon ter vernietiging zou voordragen. De raad heeft inmiddels dit advies opgevolgd. Intusschen hebben wij de politieverordening van de gemeente Amsterdam er eens op nageslagen en nu blijkt ons, dat ook de gemeente Amsterdam, zonder dat wij ons daarvan bewust waren, in haar politieverordening onder artikel 245 een bepaling heeft opgenomen, welke eveneens het bezoeken van bioscoopvoorstellingen strafbaar stelt voor die per sonen, die volgens de Bioscoopwet op grond van hun leeftijd niet tot de voorstellingen mogen wor den toegelaten. Ook de hoofdstedelijke wetgever heeft dus „plus royaliste que Ie roi" willen zijn en zal, wil hij zijn plaatselijke wetgeving althans in overeenstemming hebben met de Rijkswet, het artikel in kwestie uit de politieverordening moeten schrappen. In het algemeen mogen wij hier wel aan toe voegen, dat het toezicht op het komen van kinderen en jeugdige personen in de bioscopen bij vertoo ningen van films, die slechts voor oudere personen zijn toegelaten, immer een bron van moeilijkheden is geweest. Een en ander vormde reeds een kwestie bij de behandeling der Bioscoopwet. De bioscoop houders hebben zich steeds verongelijkt gevoeld door het feit, dat de verantwoordelijkheid voor dit toezicht op hun schouders werd gelegd. En dat de gemeentebesturen den bestaanden toestand even eens als minder juist aanvoelden, blijkt wel uit de bepalingen in de plaatselijke verordeningen, waar van wij eerst thans het bestaan ontdekken. Gelukkig is de practijk zóó geweest, dat de ad ministratieve sancties niet dikwijls behoefden te worden toegepast. Een feit, waaraan de omstan digheid, dat het constateeren van de hier bedoelde overtredingen niet eenvoudig is, alsmede de over tuiging, dat bij overtredingen de schuld niet uit sluitend bij de bioscoopdirecties ligt, wel -niet vreemd zullen zijn. Terecht heeft de Minister in zijn Memorie van Toelichting op het ontwerp wijziging Bioscoopwet

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 12