de vraag gesteld, of bij zoodanige overtredingen de schuld niet veeleer ligt bij de ouders, die hun kinderen niet uit de voor hen ontoelaatbare voor stellingen weten te houden, ja hen er niet zelden zelf in brengen. De onbevredigende regeling in het verleden heeft geleid tot het ontwerpen van een nieuw tweede lid in artikel 26, dat naar het oordeel van den Minister mogelijkheden tot verbetering biedt. In dien namelijk een der personen, belast met het toe zicht, van meening is, dat bij een bioscoopvoorstel ling personen of groepen van personen aanwezig zijn, die de voor den toegang vereischte hoedanig heid niet bezitten de omschrijving is ruim ge houden met het oog op de nieuwe beperkingen, voortvloeiende uit het bepaalde in artikel 16, 6de lid dan is de bioscoophouder op hun aanwijzing verplicht hen onmiddellijk te verwijderen of te doen verwijderen. Voldoet hij niet dadelijk aan deze aanwijzing, dan eerst is hij strafbaar en wel overeenkomstig artikel 28 onder d (nieuw) en kan op hem in plaats van de vroegere administra- tief-rechtelijke sanctie een strafrechtelijke sanctie worden toegepast. De Minister meent, dat de bioscoophouder zich niet gaarne er aan bloot zal stellen, dat hij tijdens de voorstelling personen moet verwijderen, en hij verwacht daarom van de nieuwe bepaling, dat zij tol: gevolg zal hebben, dat aan den ingang dei- bioscoop een scherpe controle zal worden uitge oefend. Anderzijds is de Minister van meening, dat de bioscoophouder bepaaldelijk tegenover de jeugdige personen en de hen begeleidende vol wassenen sterker staat, 'indien hij kan verklaren, dat de weigering tot toelating of de verwijdering plaats vindt op bevel van de door de Wet aan gewezen personen, wien hij eenvoudig heeft te gehoorzamen. Hoewel er op zichzelf iets hatelijks in zit, dat een overtreding door te jeugdige personen den bioscoopexploitant met den strafrechter in aanra king kan brengen, dient toch te worden toegege ven, dat de nieuwe Wetsbepaling, de neteligheid van de onderhavige kwestie in aanmerking geno men, een verbetering beteekent vergeleken bij de thans vigeerende. UITSPRAAK COMMISSIE VAN GESCHILLEN 11 De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar op Woensdag, 7 Februari 1940 gehouden zitting o.a. het navolgende vonnis gewezen: In zake het op 27 December 1939 door de N.V. Eerste Schotensche Bioscoop-Onderneming, gevestigd te Haarlem en exploiteerende het Frans Hals Theater aldaar, aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Tobis Filmdistributie, geves tigd te Amsterdam, waarbij de Commissie verklaart: lo. dat ontkennend moet worden geantwoord op de door eischeres (E.S.B.O.) gestelde vraag, of er geacht moet worden tusschen partijen wilsovereenstemming te zijn bereikt over de afsluiting van gedaagdes (Tobis') pro duct 1939-1940; 2o. dat de tweede door eischeres aan de Commissie ge stelde vraag, of gedaagde, ondanks hetgeen in eische- resses brief van 10 December 1939 is vastgelegd, het recht had „deze wilsovereenstemming tegen de afspraak in te torpedeerenin dezen vorm niet voor beantwoor ding vatbaar moet worden geacht; 3o. dat hetzelfde van toepassing is op de derde door eische res aan de Commissie gestelde vraag, namelijk of zij „het recht (heeft) de bereikte resultaten in zake de besprekingen over contract 1938/1939 te torpedeeren"; 4o. dat gedaagde verplicht moet worden geacht, zooals door eischeres terecht is gesteld, de eerstvolgende door haar in Nederland te distribueeren Paula Wessely-film over eenkomstig de voorwaarden van het tusschen partijen bestaand contract betreffende gedaagdes productie 19381939 in zoogenaamde eerste-week-vertooning- Haarlem aan eischeres te leveren, zulks met de bepaling, dat voor wat deze Paula Wessely-film betreft de einddatum van voormeld contract geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop zes weken na de pre mière dezer film te Amsterdam verstreken zullen zijn. De Commissie veroordeelt beide partijen ieder in de helft der arbitragekosten, in totaal bedragende 25. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat tusschen partijen een regeling is getroffen ter zake van de afwikkeling van de op of omstreeks 19 September 1938 tusschen par tijen gesloten overeenkomst in zake den zoogenaamden ver huur en huur van films, behoorende tot gedaagdes productie 19381939; dat in deze regeling niet werd opgenomen een Paula Wessely-film met de levering warvan gedaagde in gebreke was gebleven doch dat de verdere bespre kingen ten aanzien van deze film werden verschoven naar de onderhandelingen over een nieuw tusschen partijen aan te gane overeenkomst in zake den verhuur en huur van films, behoorende tot gedaagdes productie 19391940; dat na vele besprekingen partijen op 9 December 1939 ten aan zien van deze nieuwe overeenkomst tot overeenstemming zijn gekomen, behoudens ter zake van de op te nemen bijzondere bepalingen; dat echter werd afgesproken, dat dit punt van ondergeschikt belang het reeds bereikte niet zou mogen torpedeeren en eischeres een concept van de bijzondere be palingen, zooals zij die wenschte, aan gedaagde zou doen toekomen; dat echter gedaagde in strijd met deze afspraak op Donderdag, 14 December aan eischeres toezond het con tract in duplo, (met daarin opgenomen de speciale bepalingen, zooals gedaagde die wenschte en waarmede eischeres zich niet kon vereenigen), met de mededeeling, dat indien beide exemplaren niet vóór Maandag, 18 December 1939 getee- kend en ongewijzigd in haar bezit zouden zijn, zij zich geheel vrij zou achten; dat eischeres der Commissie van Geschillen verzocht heeft zich uit te spreken ten aanzien van de volgende vragen: lo. of er wilsovereenstemming tusschen partijen bestaat ten aanzien van het aangaan eener overeenkomst in zake den verhuur en huur van tot ge daagdes productie 19391940 behoorende films; 2b. of deze wilsovereenstemming volledig of niet volledig is; 3o. of, indien de Commissie van oordeel mocht zijn, dat deze wilsovereenstemming niet volledig is, gedaagde niettemin het recht heeft om tegen de afspraak in het reeds bereikte te torpedeeren, immers zou niet gedaagde doch eischeres het concept- bijzondere bepalingen indienen; 4o. of, indien de Commissie op deze vraag bevestigend mocht antwoorden, eischeres dan ook het recht heeft de getroffen regeling ter zake van de afwikkeling van de overeenkomst 19381939 te torpedeeren, aangezien dan ook deze regeling niet volledig kan worden genoemd, omdat daarin niet werd opgenomen de kwestie in zake de Paula Wessely-film; dat eischeres haar aanspraken op de Paula Wessely-film zou laten vallen, indien het contract in zake productie 19391940 tot stand zou komen, aangezien ook hierin een (respectievelijk „de") Paula Wessely-film werd genoemd; dat, mocht dit contract

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 13