In het Hoofdbestuur zelf, en in diverse com missies, zoowel op arbitraal gebied als op ander, werken filmverhuurders en exploitanten naar even redigheid samen tot wederzijdsche volle tevreden heid. De tegenstellingen exploitant-filmverhuurder spitsten zich bij het werk voor den Bond, dus voor het Bedrijf in het algemeen, nimmer toe. De func tionarissen zaten daar als lid van het Hoofdbestuur, als lid van de arbitragecommissie, van de Prijzen- Commissie, etc. Zou dit niet het geval geweest zijn, dan zou het onmogelijk geweest zijn om voor waarden te scheppen van verhuur en huur van films, om reglementeeringen en bedrijfsordening in het leven te roepen, ja dan zou geen Nederland- sche Bioscoop-Bond mogelijk geweest zijn. Onomwonden moge hier verklaard worden, dat ongeacht het bedrijf dat zij uitoefenden, de func tionarissen in kwestie, wanneer het op bestuurs daden aankwam, uitgingen van het algemeen be lang van het geheele Nederlandsche film- en bio scoopbedrijf en uitsluitend ten doel hadden dit be lang te dienen. Daarom dient het Voorzitterschap absoluut los te staan van het bedrijf, dat de functionaris uit oefent. Het dient niet bezien te worden vanuit een bepaalden hoek, maar van alle zijden, het heele Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf omvattend. Slechts deze vraag dient daarbij voorop te staan: Door welke voorziening in de ontstane vacature kan dit bedrijf het best worden gediend. ledere vertroebeling van de Voorzitterskeuze geeft ver troebeling van het Voorzitterschap. Men legt daar door een ondragelijke hypotheek op de werkzaam heid van den toekomstigen functionaris, waarvan respice finem! bedrijf en organisatie de wran ge vruchten zullen plukken. De Statuten gewagen uitdrukkelijk van een vrije keuze; derhalve geen stemmingmakerij, geen klein- moedigheid. Men zie het Voorzitterschap breed, zooals de huidige standing van den Bond dat ver- eischt. De Afdeeling Amsterdam heeft goed gezien, toen zij in haar jaarlijksche ledenvergadering van 21 Februari j.1., waar 25 van de 37 aangesloten zaken vertegenwoordigd waren, in een motie als haar oordeel uitsprak, dat het Bondsbelang met zich brengt, dat de meest geschikte persoon, ongeacht welke positie deze in het bedrijf inneemt, het Voor zitterschap van den Bond behoort te bekleeden. Ten einde hun, die de keuze van den Voor zitter trachten te vertroebelen, eens en voor al hun laatste argument uit de handen te slaan, heeft de Afdeeling Amsterdam, ter bevordering van een onbevangen Voorzitterskeuze, in deze motie aan het Hoofdbestuur verzocht, middels wijziging van de Statuten en het Algemeen Bondsreglement een weg te openen, welke ertoe kan leiden, dat het Hoofdbestuur in het vervolg zal zijn samengesteld uit evenveel filmverhuurders als bioscoopexploitan ten. Door zulk een samenstelling immers wordt het evenwicht, dat tusschen de verschillende groe pen in alle bestuurscolleges is bereikt, in het Hoofd bestuur consequent doorgevoerd. De motie is mede ter kennis gebracht van den Afdeelingsraad, het Bestuur van de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders en de zusterafdeelingen. Het Hoofdbestuur heeft zich in zijn laatstelijk gehouden vergadering over den inhoud dezer motie beraden en besloten, om, voor het geval de motie voldoenden steun van de afdeelingen van den Bond ondervindt, aan den daarin tot uitdrukking ge- brachten wensch gevolg te geven. Vanzelfsprekend zal bij de behandeling dezer motie door de verschillende afdeelingen hetzelfde verlangen den doorslag moeten geven als dat in de Afdeeling Amsterdam het geval was, namelijk om bij de verkiezing van een Voorzitter van den Bond, zoowel nu als in de toekomst de verderfelijke gedachte uit te bannen, dat door de verkiezing van een Voorzitter, voortkomend uit een bepaalde groep, deze groep een overheerschende positie in het Hoofdbestuur zou krijgen. Het was immers deze gedachte die de besprekingen over de can- didaatstelling in de verschillende afdeelingen heeft vertroebeld. Het Hoofdbestuur meent te mogen vertrouwen, dat de keuze van den Voorzitter in de aanstaande jaarlijksche algemeene ledenvergadering vrij van welke beïnvloeding ook, en geheel in den geest van de Amsterdamsche motie, uitsluitend dit re sultaat oplevert, dat de Nederlandsche Bioscoop- Bond als Voorzitter krijgt hem, die ongeacht zijn positie in het bedrijf, daartoe krachtens zijn per soonlijke kwaliteiten het bekwaamste is. Voor bij-overwegingen bij zulk een belangrijke keuze is de Bond te groot geworden. En de belangen van het bedrijf zijn dit eveneens. Kort gezegd en het zij in alle neutraliteit gezegd „the best man may win"!

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 4