gen worden genomen met een gewone meer derheid der uitgebrachte stemmen." De heer E. Alter (Den Haag) juicht dit voor stel toe. Hij heeft vroeger reeds betoogd, dat het onjuist is, dat de Voorzitter en Vice-Voorzitter van het Hoofdbestuur bij beroep in zake strafzaken meestemmen. De consequentie van deze regle mentswijziging is volgens spreker een wijziging van de artikelen 6 en 7 van het Uniform Regle ment voor de Provinciale- en Plaatselijke Afdee- lingen van Exploitanten. Het is immers ook onjuist, dat bij beroep in strafzaken, welke door het Afdee- lingsbestuur zijn behandeld, dit Bestuur mede- stemt. De Voorzitter is het met den heer Alter eens. Het Hoofdbestuur zal deze materie nader onder de oogen zien. De heer A. Gelder (Amsterdam) merkt op, dat het volgens den bestaanden toestand zelfs moge lijk is. dat een lid van het Afdeelingbestuur. dat zitting heeft in het Hoofdbestuur, ook in dit Col lege in derde instantie kan mede stemmen, wan neer het een strafzaak betreft, welke door een afdeeling is behandeld. Besloten wordt artikel 29 overeenkomstig het voorstel van het Hoofdbestuur te wijzigen. Even eens wordt besloten om in artikel 24 A (vijfde regel) van het Uniform Bondsreglement van de Provinciale- en Plaatselijke Afdeelingen van Ex ploitanten te wijzigen in dier voege, dat de afdee- lings-contributie voortaan niet ten minste 10 maar 5 zal bedragen van de door den betreffen- den exploitant jaarlijksch verschuldigde Bonds contributie. De Voorzitter stelt alsdan aan de orde het voor stel van het Hoofdbestuur tot vaststelling van Statuten en Reglementen van de Stichting „Daniël Hamburgerfonds", alsmede tot bekrachtiging van het Hoofdbestuursbesluit om een som van 5000. uit de Weerstandskas als eerste bijdrage voor dit fonds te schenken. Ingevolge een vraag van den heer Alter deelt de voorzitter mede, dat het stamkapitaal van 1000.in dit bedrag is inbegrepen. Naar aanleiding van de gepubliceerde Statuten vraagt de heer Alter, of het de bedoeling is, aan geldmiddelen te komen door middel van collecten in bioscopen. Spreker zou dit zeer bezwaarlijk achten. Spreker informeert vervolgens hoe men zich de samenstelling van het Bestuur heeft ge dacht. Eenerzijds wordt gesproken van het Dage- lijksch Bestuur, terwijl anderzijds gezegd wordt, dat de Voorzitter en de Secretaris het Bestuur in rechten vertegenwoordigen. Dit laatste lijkt spre ker niet wenschelijk. De Voorzitter antwoordt, dat, indien er in de Statuten van collecten sprake is ter verkrijging van de noodige geldmiddelen voor het fonds, deze col lecten niet in de bioscopen behoeven te worden gehouden. In ieder geval ligt dit niet in de bedoe ling. Overigens tracht het fonds hoofdzakelijk aan geldmiddelen te komen door middel van donaties. Dat de Voorzitter met den Secretaris de Stichting in en buiten rechten vertegenwoordigen geschiedt uit practische overwegingen. Bij de Stichting Bio- Vacaritieoord heeft dit systeem goed gewerkt. De heer Alter repliceert en zegt niet te kunnen inzien, waarom, indien er een Dagelijksch Bestuur is, dat dus met de afdoening van dagelijksche zaken is belast, de bevoegdheden nog eens extra gedelegeerd moeten worden aan twee personen. Spreker stelt voor, artikel 6 van de Statuten in dier voege te wijzigen, dat uitsluitend het Dage lijksch Bestuur de Stichting in en buiten rechten vertegenwoordigt. Nadat de Voorzitter heeft toegezegd, dat het Hoofdbestuur nader onder de oogen zal zien, het geen de heer Alter heeft gesuggereerd, trekt deze zijn voorstel in. Na eenige opmerkingen van de heeren Ch, Pee reboom (Amsterdam), A. Benno (Haarlem), Van Bommel (Delft) en A. van Santen (Amsterdam), wordt het voorstel met algemeene stemmen goed gekeurd. Bij de rondvraag worden eenige inlichtingen ge vraagd door de heren Ch. Hart (Beverwijk) en G. J. Milius (Hoogezand) betreffende de contri butieheffing. De Voorzitter sluit alsdan de vergadering met een woord van dank. HOOGE RAAD DOET UITSPRAAK IN DE PROCEDURE GEMA—TUSCHINSKI De Hooge Raad heeft thans uitspraak gedaan in de zaak GemaTuschinski, waarbij het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 19 April 1939 vernietigd is en dat van den Kan tonrechter te Rotterdam van 12 Januari 1934 be vestigd, met veroordeeling van Tuschinski in de kosten. De Gema had in 1933 voor het Kantongerecht te Rotterdam schadevergoeding gevorderd ter zake van den inbreuk, welke Tuschinski volgens haar had gemaakt op het aan de Duitsche Gema toe komend auteursrecht op de bij de geluidsfilm „Das blaue Licht" behoorende muziek, door zonder haar toestemming die geluidsfilm op 1 Maart 1933 te Rotterdam in het openbaar te vertoonen. De Gema deed haar beweerd auteursrecht onder meer steunen op de overdracht van dat recht door den componist der muziek, Becce, aan haar op 29 Maart 1932. Tuschinski ontkende deze overdracht en voerde bovendien aan, dat de componist, toen hij van den maker der film. de Sokal Film, G.m.b.H., te Berlijn, de opdracht ontving tot het componee- ren van de daarbij behoorende muziek, eens en voor al ten behoeve van Sokal van al zijn uit de vertooning of geluidsvoortbrenging van die film voortspruitende auteursrechten afstand heeft ge- 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 12