„Zou men het artikel ook voor normale omstan digheden willen doen gelden, dan ware er huns inziens aanleiding, aldus het verslag, om te over wegen of aan de gedupeerden niet een schade loosstelling kan worden toegekend, indien de film bij herkeuring geheel wordt afgekeurd." Zooals reeds bij vroegere gelegenheden geble ken is, wordt van de zijde van het bedrijf het bin den van de meest ingrijpende onderdeelen der wetswijziging aan een tijdlimiet, inzonderheid van het nieuwe artikel 16a, van het grootste be lang geacht. Door al deze maatregelen wordt het bedrijf immers in niet geringe mate gedupeerd, zon der dat daartoe van de zijde van het bedrijf ook maar de geringste aanleiding is gegeven. Het be drijf dreigt in wezen de dupe te worden van feiten en omstandigheden, welke nauw samenhangen met den toestand van het oogenblik. Indien dan ook de huidige bezwaren, voortkomend uit de tijds omstandigheden, zijn opgeheven, moet het bedrijf niet langer de nadeelen kunnen ondervinden van maatregelen, welke met het oog op deze omstan digheden zijn genomen. Dit zou wèl het geval zijn, wanneer de maatregelen als zoodanig in de Wet zelve, geheel tegen haar doel en strekking in, ver ankerd worden. Het gevaar is te ernstiger, omdat men als gevolg van de abnormale situatie, waarin wij momenteel verkeeren, zooals oorlog, mobili satie, staat van beleg, etc, geneigd is tot het nemen van maatregelen, die bij het terugkeeren van een meer normalen toestand niet op hun plaats zouden zijn, en, indien zij alsdan zouden worden gehand haafd, ongetwijfeld verzet zouden uitlokken. Aan vele van deze maatregelen, als thans door den Minister voorgesteld, bestaat immers in normalen tijd niet de minste behoefte. Het nieuwe artikel 16a is weliswaar door vele leden met instemming ontvangen, doch verschei dene andere leden hadden tegen dit voorstel ern stig bezwaar. „Blijkbaar", aldus deze leden, „heeft de Regeering bij het ontwerpen van dit artikel het oog gehad op de buitengewone omstandigheden waaronder wij leven. Het scheen dezen leden ech ter niet wenschelijk in de Wet blijvende bepalin gen op te nemen, die althans naar hun oordeel uitsluitend voor deze buitengewone omstandighe den zijn bedoeld. In de achter ons liggende maan den is trouwens van de zijde van den Nederland- schen Bioscoop-Bond alle medewerking verleend om de daarvoor in aanmerking komende, reeds toegelaten films weer uit de circulatie te nemen. Ook in de toekomst zal ongetwijfeld langs den weg van overleg met de belanghebbenden een oplossing gevonden kunnen worden." Zou het nieuwe artikel nu zonder veel bezwaar voor het bedrijf toegepast kunnen worden, dan zouden deze leden er zich intusschen wel bij kun nen neerleggen, dat het in de Wet werd opgeno men. Dit is echter geenszins het geval. Duidelijk toonen de hier aan het woord zijnde leden aan, welke ruïneuze gevolgen een herkeuring als hier bedoeld voor het bedrijf kan hebben. De leden, hier aan het woord, maakten er voorts bezwaar tegen, dat een zoo groote bevoegdheid gelegd zal worden in handen van den Voorzitter der Rijskcommissie. Vele leden hebben het onder havig voorstel met instemming ontvangen, doch ook zij moesten niettemin erkennen, dat de voor gestelde bepaling voor het bedrijf moeilijkheden zal kunnen medebrengen. Echter achtten zij haar onmisbaar. Zij waren van meening, dat aan de voornaamste bezwaren voor een belangrijk deel tegemoet kon worden gekomen door overleg tus- schen den Voorzitter der Rijkscommissie en den Bioscoop-Bond. Het verdient onze aandacht, dat ook een deel dezer leden er wel voor zou gevoelen artikel 16a een tijdelijk karakter te geven. Dat ook deze leden de bezwaren van het bedrijf zeer ernstig hebben onderzocht, blijkt uit hun sug gestie om, wanneer men het bewuste artikel ook voor normale omstandigheden zou willen doen gel den, in overweging te nemen, of aan de gedupeer den niet een schadeloosstelling kan worden toege kend, indien de film bij herkeuring geheel wordt afgekeurd. Begrijpelijkerwijze heef de nieuwe bepaling in artikel 4, welke de mogelijkheid opent om de voorwaarden van reeds verleende vergunningen tot het geven van filmvoorstellingen te wijzigen, een punt van uitvoerige discussie uitgemaakt. Vele leden achtten dit voorstel van veel belang en juich ten het toe, al lijkt ons hun argumentatie dan ook niet zeer sterk. Merkwaardig is het betoog dezer leden, dat. indien in gemeenten, waar nog geen nakeuring bestaat, met toepassing van het voorge stelde 3de lid van artikel 4 alsnog tot invoering van zulk een keuring mocht worden overgegaan, zulks geschiedt in het algemeen belang. Mocht daardoor wellicht het particulier belang van de bioscoopondernemers eenigszins worden geschaad.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 4