aan reeds verleende vergunningen, en in het bij zonder de voorwaarde van onderwerping aan een nieuw in te stellen nakeuring, betreft, merkten deze leden nog op, dat de mogelijkheid hiervan voor de bestaande bioscoopondernemingen, welker exploitatie immers is gebaseerd op de geldende wet en de eenmaal verleende vergunning, de rechts- en bestaanszekerheid zou ondermijnen en haar groote schade zou kunnen berokkenen. De leden, die het openen van de mogelijkheid om ook in gemeenten, waar nog geen nakeuring bestaat, zulk een keuring in te voeren, toejuichen, verzetten zich met kracht teoen den aandrang om de mogelijkheid van nakeuring geheel af te schaf fen. Zij beschouwden de nakeuring als een stuk gemeentelijke autonomie bij uitstek. Artikel VI. Dat ook tegen één of meer voorwaarden, aan een vergunning verbonden, beroep zal kunnen worden ingesteld vond instemming. Men nam aan, dat hier alleen die voorwaarden bedoeld zijn, wel ke door B. en W. gesteld zijn en welke niet be rusten op een verordening of op den algemeenen maatregel van bestuur tot uitvoering van de wet. Vele leden bepleitten in het belang van de tot standkoming van een uniforme jurisprudentie het openen van de mogelijkheid om van de beslissing van Gedeputeerde Staten in beroep te gaan bij de Kroon. Deze mogelijkheid zou dan ook in de arti kelen IX en XIV moeten worden opgenomen. Anderzijds werd de vraag opgeworpen of het wel noodig is tegen weigering van een vergunning B beroep open te laten op Gedeputeerde Staten. Artikel VII. Enkele leden vroegen ook bij dit artikel naar de redenen, waarom wordt voorgesteld de woorden ,,ter aankondiging van of" in te voegen. Het uitoefenen van controle op aankondigingen, welke het bioscoopbedrijf laat uitgaan om het pu bliek op te wekken de filmvoorstellingen te komen bezoeken, ligt naar de meening van sommige leden niet binnen het bereik van de door de Bioscoop wet aangewezen instanties. Het bioscoopbedrijf zou hierdoor trouwens in een uitzonderingspositie worden geplaatst. Op dit gebied hebben zich bo vendien, voor zoover deze leden konden nagaan, nagenoeg geen excessen voorgedaan. In verband met deze opmerkingen werd de vraag gesteld, wat moet worden verstaan onder „vertoond". De samenhang van de voorgestelde bepaling („in en buiten de plaats, waar de voor stelling wordt gegeven") wijst er op, dat met „ver toond" niet alleen bedoeld wordt: „op doek ver toond", doch dat daarmede in ieder geval even eens wordt gedoeld op reclameplaten en foto's, aangeplakt of tentoongesteld tegen binnen- of buitenmuren van het theater. Valt er echter ook onder het publiceeren van afbeeldingen in aankon digingen in de dagbladen of in afzonderlijke druk werken? Gaarne zou men hieromtrent zekerheid hebben. Artikel VIII. Gevraagd werd of een vergunning B niet koste loos zou kunnen worden uitgereikt. Sommige leden drongen aan op verlaging van het vergunningsrecht in het algemeen. Bij dit artikel werd er verder de aandacht op gevestigd, dat de opbrengst der keuringsrechten de laatste jaren zoo belangrijk is geweest, dat het Rijk op den filmkeuringsdienst winst gemaakt heeft. Dit is in strijd met den opzet, dat de dienst slechts zijn eigen kosten zou moeten dragen. Met het oog hierop drongen verscheidene leden aan op een zoodanige aanvulling van het derde lid van artikel 15, dat, indien de opbrengst van het keu- ringsrecht meer bedraagt dan ter bestrijding van de kosten van administratie en toezicht noodig is, het keuringsrecht dienovereenkomstig moet worden, verlaagd. Artikel XVII. Betoogd werd, dat het te ver gaat den huiselijken kring te beperken tot 20 personen. Zij dachten hierbij bijv. aan familiefilms uit Indië, welke hier te lande dikwijls voor een meer dan 20 personen omvattenden kring van familieleden en kennissen plegen te worden vertoond. Van andere zijde werd tegen uitbreiding van het aantal personen, dat in huiselijken kring onge keurde films mag aanschouwen, gewaarschuwd. Gevreesd werd kunstmatige vorming van familie kringen. Wel stelden sommige leden de vraag of niet bepaalde categorieën van films, in het bijzonder familiefilms, van keuring kunnen worden vrijge steld. Ligt dit wellicht reeds in de bedoeling van de Regeermg? In het nieuwe tweede lid wordt eerst gesproken van .voorstellingen", doch verderop van „vertoo ning". Zou het geen aanbeveling verdienen hier telkens hetzelfde woord te gebruiken? Onder 2o. van het nieuwe tweede lid wordt een vrijstelling geschapen voor bepaalde vertooningen met zakelijke doeleinden. Sommige leden zouden deze vrijstelling uitgebreid willen zien tot alle be drijfsfilms. Van verschillende zijden werd voorts gevraagd, welke voorstelling bij of krachtens algemeenen maatregel van bestuur zullen worden toegelaten. Artikel XVIII. Het voorstel, dat de voorzitter van de Rijkscom missie een toegelaten film opnieuw aan keuring kan doen onderwerpen op grond, dat na de toe lating feiten bekend worden of zich omstandighe-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 8