eerste-week bioscopen kunnen worden gehand
haafd. Ook hebben deze ondernemingen ver
klaard steeds bereid te zijn om in gevallen, waar
in exploitanten van meening zijn, dat zij on
billijk worden behandeld, ertoe mede te werken,
dat de weg tot overleg wordt geopend, hetzij via
het Dagelijksch Bestuur, hetzij via een daartoe te
benoemen commissie. Een en ander heeft natuur
lijk niets uitstaande met de normale geschillen,
welke ook in de toekomst aan de Bondsarbitrage
onderhevig blijven.
De revolutie, welke zich in korten tijd in het
Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf voltrokken
heeft, heeft het vraagstuk eener eigenlandsche
filmproductie bijzonder actueel gemaakt. Stort
vloeden van woorden zijn er in allerlei organen
over losgekomen. Er zijn eensklaps menschen op
gestaan, waarvan men tevoren nimmer had ge
hoord, die zich thans ausgerechnet thans
deskundig wanen op dit ingewikkeld gebied en
zich als het ware met den sleutel tot de oplossing
in de hand bij het bedrijf en liefst bij de auto
riteiten aandienen. Het bedrijf heeft deze conjunc-
tuurridders bij uitnemendheid gelaten voor wat
zij zijn en het Dagelijksch Bestuur deed natuurlijk
hetzelfde.
Het Dagelijksch Bestuur heeft veeleer zijn voel
horens naar verschillende zijden uitgestoken, ten
einde de aspecten te leeren kennen, v/elke zich
onder de huidige omstandigheden aan het pro
bleem der Nederlandsche filmindustrie voordoen.
Het kon daarbij profiteeren van de ervaringen,
in het verleden opgedaan, en het heeft daarbij
tevens niet voorbijgezien, dat géén van de obsta
kels, welke een regelmatige ontwikkeling dezer
industrie voorheen in den weg stonden, thans
verdwenen is. Men hoeft geenszins de oogen te
sluiten voor het feit, dat de Duitsch industrie zich
energiek op de Nederlandsche markt geworpen
heeft en zich in het bioscoopprogramma een plaats
bezig is te veroveren, welke voor het Nederland
sche product, indien niet op concessies mag wor
den gerekend, een bescheiden ruimte overlaat. Dit
is allerminst een verwijt aan die industrie, maar
het dient gezegd te worden, ten einde het dilettan
tisch geredeneer, dat de afzet voor Nederlandsche
films thans voor het grijpen zou liggen, naar het
rijk der utopieën te verwijzen. Ook ten aanzien
van dit voor ons bedrijf zoo gewichtige vraag
stuk behoort de werkelijkheid nuchter en moedig
onder de oogen te worden gezien. Ten slotte zijn
daar nog het gebrek aan stabiliteit van den hui-
digen toestand, de vraag, hoe het uitgaansleven
op de verduisterde winteravonden zal reageeren,
enz., enz. Even zoovele factoren, die kapitaals
aantrekking zeker niet bevorderen.
Vast staat wel, dat niet zij geroepen zijn een
rol in de Nederlandsche filmproductie te spelen,
die ons vroeger met een volslagen mislukking
hebben laten zitten en evenmin zij, die op dit
gebied nooit iets hebben gepresteerd of waarvan
althans niet redelijkerwijs verwacht mag worden,
dat zij iets zullen presteeren. Ten slotte make hij,
die der Nederlandsche filmproductie van voor
heen een speculatief karakter verwijt, niet dezelfde
fout door op een vermeende conjunctuur te specu-
leeren. Het gevaar bestaat, dat het laatste erger
wordt dan het eerste.
De Nederlandsche filmindustrie zal van heden
af moeten groeien uit een overtuiging, en wel
deze: dat het Nederlandsche volk recht heeft op een
eigen speelfilm; dat dit volk meer dan ooit verlangt
naar een eigen film; en dat het bedrijf den plicht
heeft deze film, hoe dan ook, te brengen.
Zoolang aan ons rijke cultuurleven de goede
Nederlandsche film ontbreekt, hapert er iets aan
dat leven, is dit bij het peil van zijn tijd ten achter
gebleven.
De Nederlandsche film zal in de toekomst niet
een financieele kwestie alleen mogen zijn. Haar be-
teekenis zal moeten worden opgeheven tot die
eener cultureele en sociale orde, zij zal niet een
aangelegenheid van het bedrijf alleen, maar een
aangelegenheid van het heele volk moeten worden.
Ons bedrijf zal zich bewust moeten zijn, dat het
jegens het volk een taak heeft te vervullen, een
dienende taak, waar omheen geestelijke waarden
en economische belangen tot een harmonie moeten
worden gegroepeerd. De noodzakelijke conse
quentie daarvan is, dat èn bedrijf èn bedrijfsorga
nisatie alles zullen moeten doen om de levensvoor
waarden voor de Nederlandsche film te scheppen,
voorzoover deze voorwaarden althans van hen
afhangen. En dat is zeker niet voor een gering
deel.
Deze taak zal pas mogelijk worden, indien onze
Overheid haar houding ten opzichte van film en
bioscoop herziet. Tot nog toe waren wij slechts
het heerlijk jachtterrein van den fiscus en droegen
de bemoeiingen van de Overheid met ons een
negatief karakter. Willen wij in de toekomst iets
bereiken, dan zal de Overheid al wat aan goeds
uit ons bedrijf te voorschijn komt moeten schragen
en omhoog stuwen. Zoo zal er een centraal pre
ventief toezicht noodig zijn van Overheid en be
drijf gezamenlijk, waardoor de plannen tot pro
ductie gecontroleerd, geordend, zoo noodig be
vorderd en beschermd worden. Hoe dit zal moe
ten worden georganiseerd, behoeft thans niet in
détails te worden uiteengezet. Bedrijf en Overheid
zullen zich hier moeten vinden. Wellicht kan het
via de bestaande instellingen, wellicht ligt de op
lossing in de vorming van een nieuw orgaan, dat
eenerzijds geworteld is in het gezag der Over
heid, anderzijds aansluit bij de vertegenwoordi
gingen en instellingen van het bedrijfsleven. Dat
heffingen als vermakelijkheids- en personeele be-