VERANTWOORDING STEUNACTIE
ROTTERDAM
De uitgaven in zake de steunactie-Rotterdam
hebben tot 17 December j.1. in totaal bedragen
f 13.617,98 en in eenige andere gevallen van steun
380.zoodat tot genoemden datum in totaal is
uitgegeven 13.997,98.
Aan bijdragen van de leden is tot heden ont
vangen 7.495,28, zoodat in totaal, alvorens het
op heden uitgegeven bedrag is ingeloopen, nog
6.502,70 aan bijdragen zal moeten worden ont
vangen,
ARTIKEL 15 DER STATUTEN
Gelet op het bepaalde in artikel 15 der Statuten
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond en in
artikel 7 van het Besluit van de Secretarissen-
Generaal van de Departementen van Onderwijs.
Kunsten en Wetenschappen, van Binnenlandsche
Zaken en van Justitie betreffende de organisatie
van het filmwezen d.d. 4 October 1940, heeft de
Voorzitter besloten den heer J. C. A, Diks, exploi
tant van het Dixi Theater te Aalsmeer, de straf
van boete tot een bedrag van f 50.op te leggen,
zulks op grond van de volgende overwegingen:
de Departementen van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, van Binnenlandsche Zaken en
van Justitie betreffende de organisatie van het
filmwezen d.d. 4' October 1940, en in aanmerking
nemende het bepaalde in artikel 15 der Statuten
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft de
Voorzitter besloten de Firma F. H. Janssen J.
J. Dekker, exploiteerende het Delfia en het Roxy
Theater te Delft, de straf van boete tot een bedrag
van 100.op te leggen, zulks op grond van de
volgende overwegingen:
UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
dat de heer Diks blijkens de door hem geplaatste adver
tenties achtereenvolgens in Zondagmiddagvoorstellingen ver
toond heeft de films ,,De laatste minuut", „Het congres
amuseert zich". „Amor op jacht", .,Dat komt ervan", „Goud
in New-Frisco", „Manege" en „De moordzaak Franchetti",
welke voorstellingen, gelijk in de advertenties is vermeld.
voor personen boven 14 jaar toegankelijk waren, ondanks het
feit, dat al de hiervoren genoemde films door de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring te 's-Gravenhage slechts
voor het vertoonen aan personen boven 18 jaar zijn toe
gelaten;
dat de heer Diks daardoor niet alleen in strijd heeft ge
handeld met het bepaalde in artikel 16. lid 3 der Bioscoop
wet, maar ook met de algemeene belangen en de waardig
heid van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf;
dat de heer Diks er zich op beroept, voor wat de films
„Goud in New-Frisco" en „Manege" betreft, dat de over
tredingen te wijten zijn aan een vergissing, doordat hij of
zijn echtgenoote bij het samenstellen der advertenties de leef
tijdsgrenzen, welke op de keuringskaarten der desbetreffende
vcorfilms waren vermeld, heeft overgenomen;
dat dit beroep niet opgaat, daar den heer Diks als bio
scoopexploitant bekend moet zijn, dat uitsluitend de keurings
kaarten van de hoofdfilms zelf aangeven, voor welke leef
tijdsgrenzen de films zijn toegelaten en dat voorfilms, ook
van z.g. 18 jaar-films, in den regel zoo worden samengesteld,
dat zij öf voor alle leeftijden, öf althans voor personen boven
14 jaar toegankelijk zijn;
dat de herhaalde overtredingen van genoemden heer Diks
een zoo ernstig karakter dragen, dat de straf van boete op
hem moet worden toegepast en wel tot een bedrag van
50.—;
dat daaraan bovendien de waarschuwing moet worden ver
benden, dat, indien hij ondanks deze bestraffing met derge
lijke overtredingen zou voortgaan, toepassing van een zwaar
dere straf ernstig in overweging genomen zal moeten worden.
Gelet op het bepaalde in artikel 7 van het Be
sluit No. 160 van de Secretarissen-Generaal van
dat blijkens een onderzoek, ingesteld door het accoun
tantskantoor B. G. Tal, in opdracht van het desbetreffend
filmverhuurkantoor en van de Bedrijfsafdeeling Filmverhuur-
dars, geconstateerd is, dat de firma Jansen Dekker in
de week van 27 September tot 3 October een bruto bedrag
van en in de week van 4 tot 10 October 1940 een
bruto bedrag van te weinig aan het filmverhuur
kantoor, dat haar in deze weken films ter vertoonir.g op
percentage-basis had afgestaan, heeft afgerekend;
dat genoemde firma, de juistheid van het geconstateerde
feit erkennende, er zich op beroepen heeft, dat het gebeurde
te wijten zou zijn aan een administratieve fout en dat het
geenszins haar opzet zou zijn geweest, het filmkantoor iets
te kort te doen;
dat dergelijke lot tweemaal toe voorkomende administra
tieve fouten de firma Jansen en Dekker niet kunnen ontslaan
van de verantwoordelijkheid voor het gebeurde, daargelaten,
dat op de leden en dus ook op haar de verplichting rust niet
alleen om er een behoorlijk ingerichte administratie op na
te houden, maar ook om deze administratie op correcte wijze
te voeren en bij te houden;
dat de firma Jansen 6 Dekker, door het desbetreffend film
verhuurkantoor niet het aan dit kantoor toekomend volle
aandeel in de opbrengst der vertoonde films af te rekenen,
in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 8 van
de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, behelzende, dat de
huurder van een film verplicht is tot betaling van den vollen
overeengekomen auteursprijs. ook wanneer de auteursprijs is
bedongen als aandeel in de opbrengst;
dat deze overtreding een zoo ernstig karakter draagt, dat
de straf van boete op de firma Jansen en Dekker moet wor
den toegepast en dat het bedrag der boete op 100.moet
worden bepaald.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar op Woensdag, 18 September 1940 gehouden zitting
de navolgende uitspraak gedaan:
In zake het op 19 Augustus 1940 door de N.V. Zevende
Bouw-Maatschappij „Nieuw Rustenburg", gevestigd te
's-Gravenhage en exploiteerende het Metropole Palace aldaar,
aanhangig gemaakt geschil contra Warner Bros. First Natio
nal Pictures N.V., gevestigd te Amsterdam, dat de vordering
van eischeres („Nieuw Rustenburg") ten deele, en wel tot
een bedrag van behoort te worden toegewezen en
gedaagde (Warner) mitsdien moet worden veroordeeld om
vóór of op 31 December 1940 tegen kwijting aan eischeres
te betalen het toegewezen bedrag ad met veroordee
ling van beide partijen elk in de helft der geschifkosten,
welke in totaal 25.bedragen.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen:
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat zij ingevolge
een op of omstreeks 28 Augustus 1939 tusschen partijen
gesloten overeenkomst in zake den zoogenaamden verhuur
en huur van 40 1- of 2-acters (korte films; zoogenaamde
„shorts") in 10 maandelijksche termijnen van bij voor
uitbetaling aan gedaagde heeft betaald een bedrag van
zijnde de auteursprijs voor die 40 shorts; dat ingevolge
besluit d.d. 19 Juli 1940 van de secretarissen-generaal van