OFFICIEEL ORGAAN BIOSCOOPBOND NEDERLANDSCHEN GEEN TOESTEMMING VAN BUMA NOODIG V/Ma, (Lei/i REDACTEUR: J. G. J. BOSMAN - AMSTERDAM 1 Precies een jaar nadat het Amsterdamsche Hof voor de tweede maal arrest gewezen had in het proces BumaJogchems, waarbij Buma opnieuw in het ongelijk werd gesteld, heeft de Hooge Raad der Nederlanden, thans andermaal arrest wijzende, het beroep van Buma verworpen en dus 's Hofs arrest, voor wat de hoofdzaak aangaat, bevestigd. Men herinnert zich nog Buma's eisch in dit geding: Onrechtmatigverklaring van het zonder toestem ming van Buma bij de vertooning van een geluidsfilm in het openbaar ten gehoore brengen van in die film opgenomen muziekwerken van een Engelschen componist, die het uitvoeringsauteurs- recht op deze muziek ter verdediging en exploi tatie in Nederland aan Buma had toevertrouwd, zulks op verbeurte eener dwangsom van f 10.000,— per dag. In zijn eerste arrest, n.l. dat van 25 Januari 1940, had het Amsterdamsche Hof, nadat de lagere rechter Buma reeds in het ongelijk had gesteld, uitgemaakt, dat een geluidsfilm een werk is in den zin van artikel 6 der Auteurswet, een werk dus, dat alle medewerkers, ook voorzoover zij schep penden arbeid verrichten, samen tot stand brengen naar het ontwerp en onder leiding en toezicht van den make_r van het werk. Met deze beslissing ging de hoogere rechter voor het eerst in op de kern van de kwestie, welke Buma en het Nederlandsche bioscoopbedrijf ver deeld hield en schonk hij aan de geluidsfilm de zoo lang verbeide en door ons bepleite rechtspositie, door haar als kunstwerk als een ondeelbare eenheid te beschouwen en de muziek onafscheidelijk met het beeld en de beweging der film verbonden. Onze voldoening over deze principieele uit spraak mocht helaas slechts van korten duur zijn. De Hooge Raad immers overwoog ten aanzien van 's Hofs arrest, dat uit hetgeen het Hof feitelijk had vastgesteld aangaande het ontstaan van de muziek van een geluidsfilm volgt, dat, welke ook de bemoeiingen van den producent zijn geweest bij het vervaardigen van de geluidsfilm, de daarbij behoorende muziek niet in den zin van Artikel 6 der Auteurswet tot stand is gebracht naar het ont werp van den producent en onder zijn leiding en toezicht, doch dat de componist de maker van die muziek in den zin van artikel I der Wet is, zoodat hij auteursrecht daarop heeft verkregen en dus Buma, toen de componist op I December 1937 het auteursrecht, waarop hij aanspraak kon maken, zoover Nederland betreft, aan Buma overdroeg, dat auteursrecht verkreeg, zulks ongeacht den inhoud van de op II Augustus 1936 tusschen producent en componist gesloten overeenkomst daar overdracht van auteursrecht aan den producent

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1941 | | pagina 3