Installatie Centrale Commissie voor de Filmkeuring. Op Dinsdag, 3 December, heeft Z.E. de Minis ter van Binnenlandsche Zaken, de heer Dr. L. J. M. Beel in een van de grafelijke zalen, de Rolzaal, van het Binnenhof de nieuw benoemde Centrale Commissie voor de Keuring van Films geïnstal leerd. Zijne Excellentie sprak hierbij de volgende rede uit: Rede Minister van Binnenlandsche Zaken. M. de Voorzitter, Dames en Heeren. Het verheugt mij U allen in deze eerste verga dering van de Centrale Commissie voor de Film keuring na onze bevrijding persoonlijk een welkom te kunnen toeroepen. Dit woord van welkom richt ik allereerst tot U, geachte Heer van Staveren, wien het wel bijzonder eene voldoening moet zijn, weer de leiding te kun nen nemen van deze Commissie, waaraan gij reeds zoovele jaren Uw krachten hadt gewijd. Gij werd een der eerste slachtoffers van de Duit- sche inmenging in ons Nederlandsch bestuur; heden hervat gij wederom Uw oude functie. Velen Uwer maakten met den heer van Staveren reeds vóór de Meidagen van 1940 deel uit dezer Commissie. Haar taak en werkwijze zijn U mitsdien bekend. Uwe daarbij opgedane ervaring zal den arbeid zeer ten goede komen. Tenslotte mag ik hier eenige nieuwe leden be groeten. Zij nemen de plaatsen in van hen, die zijn overleden, hebben bedankt of wier lidmaatschap uit hoofde van het bereiken van den 70-jarigen leeftijd niet werd hernieuwd. Moge het U allen gegeven zijn in deze Commissie vruchtbaar te arbeiden tot eigen voldoening, de gemeenschap ten zegen. Ik dank U allen voor Uw bereidwilligheid om zitting te nemen in deze Commissie. Dames en Heeren. U wachtfen belangrijke taak. De Bioscoopwet het is U voldoende beleend vindt haar grondslag en doel uitsluitend in de be scherming der goede zeden. In de overweging tot deze wet toch lees ik: „Alzoo.Wij in overweging genomen hebben, dat maatregelen dienen te worden getroffen ter bestrij ding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop". Deze gevaren wij mogen het ons niet ver helen zijn inderdaad groot. Wij moeten helaas constateeren, dat vele films niet beantwoorden aan den eisch, welke mag, ja om wille van ons volk moet worden gesteld, nl. dat zij in overeenstemming zijn met de juiste beginselen en de gezonde moraal. Deze eisch klemt in onze dagen meer dan ooit te voren, gezien de bestaande ontwrichting als ge volg eener vijfjarige bezetting van ons land door een vijand, voor wien niets heilig was. De wederopbouw van ons land het is reeds vaak herhaald draagt niet enkel een technisch karakter; ook de geestelijke en zedelijke grondsla gen van ons volksleven dienen te worden hersteld en belangrijk te worden versterkt en het is de dure roeping, mede van de Overheid, dit herstel en de practische naleving van de zedelijke normen, welke onmisbaar zijn voor een goed geordend gemeen schapsleven, te bevorderen. Ik treed hierbij thans niet in de vraag, of in dit licht bezien de Bioscoopwet geen wijziging behoeft, en de daarin omschreven taak Uwer Commissie eene breedere omlijning noodig maakt. Deze vraag zal t.z.t. door de Regeering in samen werking met de volksvertegenwoordiging onder de oogen worden gezien. Nu de Bioscoopwet in haar ouden vorm weder om in werking is getreden, is ook de mogelijkheid van nakeuring in vollen omvang hersteld. Deze De Minister van Binnenlandsche Zaken Dr. L. J. M. Beel

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1945 | | pagina 5