belanghebbenden en eenige deskundigen vertegen,
woordigd zijn, over deze zoo belangrijke materie
rapport zal moeten uitbrengen. Een van de be*-
langrijkste vragen, die beantwoording behoeft, is,
of het noodig, en in dit tijdsgewricht verantwoord
zal zijn, een nieuw complex te bouwen, dan wel
of, uitgaande van de gebouwen te Duivendrecht,
een althans voor den eerstkomenden tijd verant
woorde oplossing kan worden verkregen. Onder-
tusschen is het noodig, dat zoo spoedig mogelijk
met de thans aanwezige middelen een voorloopige
oplossing tot stand komt en dat daartoe in de
studio te Duivendrecht op korten termijn de noo-
dige voorzieningen worden getroffen. Deze voor
loopige voorzieningen zouden zooveel mogelijk
moeten aansluiten aan de bestaande plannen en
anderszijds de definitieve oplossing niet in den
weg mogen staan. Inleidende besprekingen ter
zake zijn reeds gevoerd.
2. Behandeling van het plan inzake de ver
vaardiging van 52 korte films per jaar en het
roulement daarvan in de Nederlandsche theaters,
welk plan uiteen is gezet in het U bekende
tijdens de bezetting samengestelde Rapport in
zake de stimuleering, ontwikkeling en ordening van
het filmwezen in Nederland. Ik moge verder naar
genoemd rapport verwijzen, een rapport waarvoor
ik zeer veel waardeering heb, waarvoor ik de sa
menstellers gaarne hulde breng en hetwelk in zijn
geheel behandeling in de Commissie zal behoeven.
Dit plan is voor de bevordering van de Neder
landsche filmcultuur van veel belang. Het spoedig
tot stand komen eener dergelijke regeling zou ik
willen bevorderen en ik verwacht gaarne een voor
stel op korten termijn van de Commissie, ook voor
een door mij in het leven te roepen Commissie,
welke de kwaliteit der films zal kunnen beoor-
deelen.
3. Het journaalvraagstuk, hetwelk uit een oog
punt van de Nederlandsche filmproductie en de
coördinatie daarvan voor mijn Ministerie van be
lang is. Het journaal zal het zijne tot de ontwikke
ling van de Nederlandsche filmcultuur kunnen bij
dragen, in het bijzonder, indien hierin bijdragen
van algemeen belang, te vergelijken met weekblad -
artikelen, worden opgenomen, aan de vervaardiging
waarvan de daarvoor in aanmerking komende Ne
derlandsche filmkunstenaars deel zouden kunnen
hebben. Eenheid op dit gebied is gewenscht, zoowel
ten aanzien van het binnenlandsche als het buiten-
landsche journaal, waarbij met alle betrokken be
langen rekening zal moeten worden gehouden.
Verbetering van de kwaliteit van het journaal is
eveneens gewenscht.
4. Het onderzoeken van de mogelijkheid tot het
instellen van een verplichting tot vervaardiging
van copieën van buitenlandsche films in Nederland,
een vraagstuk, dat voor de exploitatieve basis der
filmstudio van belang is.
5. Het oprichten eener filmotheek, waarin films
van kunstzinnige en cultureele beteekenis zullen
worden ondergebracht, welke voor vertooning kun
nen worden uitgeleend en als studie-materiaal voor
filmkunstenaars ter beschikking staan. Hiertoe zou
een op zichzelf staande stichting in het leven kun
nen worden geroepen, waar alle belanghebbenden
zich verzamelen. Een post komt voor dit doel op
de begrooting voor.
Vervolgens kan ik U mededeelen, dat op de be
grooting, welke aan de Kamer zal worden aange
boden, een post voorkomt, aan subsidies ter bevor
dering van de Nederlandsche filmkunst. Hiervoor
heb ik de korte film genoemd. Aan de groote film
met dramatisch gegeven zal evenwel ook de volle
aandacht moeten worden besteed. Uit genoemde
post zal voor de verwezenlijking van groote films,
welke in kunstzinnig of cultureel oogpunt perspec
tieven openen, bijdragen kunnen worden verleend.
Hetzelfde geldt voor kleine films van bijzonder
karakter, waarbij mede aan de teekenfilm is ge
dacht. Voorts kan uit deze post worden geput voor
prijsvragen en premies en voor filmmanifestaties
e.d.
Ook bestaat de hoop, dat eenig geld beschik
baar zal zijn voor de uitzending van filmkunste
naars naar het buitenland.
Tot de zeer belangrijke taak van de Commissie
zal ook behooren het geven van advies met betrek
king tot wettelijke maatregelen. Gehoopt wordt,
dat dit Ministerie binnen niet te langen tijd een
aanvang zal kunnen maken met de voorbereiding
van een wetsontwerp betreffende de organisatie
van het filmwezen. Hierbij zal, hetgeen in den loop
der jaren is gegroeid, zooveel mogelijk moeten wor-
Mr. H. J. REININK,
.Secretaris-Generaal van het Ministerie
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen