11
dat de heeren Bruyn en Mr. Hartelust namens eischeres
in hoofdzaak nog hebben verklaard, dat de offerte van
eischeres aan Continental Films dd. 11 December 1945,
waarbij inderdaad een garantie is gesteld, moet worden
bezien in het licht van de in dien tijd docr eenige Neder-
landsche filmverhuurdersgedane voorstellen om de onder
linge overeenkomst der filmverhuurders in dier voege te
wijzigen, dat betaling van matige garantiebedragen weer
zou werden toegestaan, maar dat eischeres .in die offerte
het nadrukkelijk voorbehoud van de goedkeuring van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft gemaakt, waarbij in
aanmerking moet worden genomen, dat de onderlinge over
eenkomst een dusdanig karakter heeft, dat van Bondswege
nimmer een contract met een buitenlandschen leverancier
op andere voorwaarden dan in de onderlinge overeenkomst
zijn vastgelegd, zou zijn getolereerd; dat om die reden
«ischeresses offerte van 11 December 1945 dan ook ander
zijds het voorstel bevat om de /films uitsluitend op percen
tage-basis zonder garantie af te staan;
overwegende:
dat beide partijen lid zijn van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en
artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van dien Bcnd
alle geschillen tusschen leden onderling met uitsluiting
van den burgerlijken rechter zijn onderworpen aan de
Bondsarbitrage, zooals die is geregeld in dat Arbitrage-
Reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van
het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak
te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hooger beroep bij den Raad van Beroep van den
Nederlandschen Bicscoop-Bond;
dat in de overeenkomst, welke op 19 November 1945
tusschen verschillende filmverhuurders, waaronder partijen,
is aangegaan, sub LI. is bepaald, dat met ingang van den
dag der onderteekening der onderhavige overeenkomst de
filmverhuurders overeenkomsten ter verkrijging van exploi
tatierechten op buitenlandsche films slechts zullen aangaan
met inachtneming van de daarin nauwkeurig omschreven
condities, welke ten aanzien van percentage-contracten het
verbod bevatten om eenige garantiesem met betrekking tot
de opbrengst te betalen;
dat voorts sub VII der onderlinge overeenkomst aan de
filmverhuurders de verplichting oplegt, bij de onderteekening
bij het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop-Bond neer
te leggen een lijst met de namen der Europeesche films,
waarvan de vertooningsrechten voer Nederland reeds door
Tien zijn verworven, onder vermelding van de leveranciers
en de condities, de data, waarop de betreffende contracten
'Zijn tot stand gekomen, respectievelijk de aanbiedingen zijn
geaccepteerd;
dat gedaagdes interpretatie van voormelde bepaling der
onderlinge overeenkomst, n.1. dat de filmverhuurders ge
rechtigd zouden zijn de door hen cp andere voorwaarden dan
■onderling overeengekomen gemaakte offertes ook na den
19en November 1945 te handhaven en dienovereenkomstige
contracten te maken, geen steun vindt in de notulen van de
vergaderingen, welke de filmverhuurders voor het tot stand
'komen der onderlinge overeenkomst hebben gehouden, hét-
geen blijkt uit de (door gedaagde onvolledig geciteerde)
-notulen der vergadering van 19 November 1945, waarin
op pagina 2 het volgende is vermeld:
„De Voorzitter herinnert in dit verband aan de eerste
bijeenkomst over dit onderwerp. Er is destijds overeen
gekomen zoo mogelijk de reeds loopende onderhande
lingen aan te houden en geen nieuwe te openen, met
dien verstande, dat de transacties, welke reeds in een
vergevorderd stadium Verkeerden, afgewerkt zouden
worden. Spreker wijst er verder op, dat dit punt in
de laatste vergadering van 8 November reeds door
•den heer Bruyn naar voren is gebracht. Daarop heeft
spreker geantwoord, dat volgens artikel 8 (thans artikel
7) der overeenkomst elke filmverhuurder cp het Bureau
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond bij ondertee
kening der overeenkomst een lijst moet deponeeren met
de namen van de Europeesche films, waarvan de ver-
tooningsrtechten in Nederland reeds djoor hem zijn
verworven, onder vermelding van den leverancier en
de condities, de data, waarop de betreffende contracten
zijn tot stand gekomen, respectievelijk de aanbiedingen
zijn geaccepteerd.
Wanneer dus, hetgeen de heer Boekman vreest, wer
kelijk zou zijn geschied, wat spreker in het geheel niet
kan aannemen, dan zou dat dus dadelijk uitkomen."
dat de regeling van de reeds gedane aanbiedingen, afwij
kende van de onderling overeengekomen voorwaarden, uit
sluitend betrekking heeft op het tijdvak vanaf het begin
der besprekingen tusschen de filmverhuurders over het
aangaan van een onderlinge overeenkomst tot het afsluiten
der overeenkomst zelve en dat vanaf den 19en November
1945, toen de onderlinge overeenkomst eenmaal tot stand
was gekomen, geen andere licentie-contracten voor buiten
landsche Europeesche films afgesloten behoorden te worden
dan dezulken, welke in overeenstemming zijn met de be
palingen der onderlinge overeenkomst;
dat aannemende, dat gedaagdes interpretatie van sub VII
der onderlinge overeenkomst juist zou zijn hetgeen zoo
als hiervoren is overwogen geen steun vindt in de notulen
der desbetreffende vergaderingengedaagde in ieder geval
verplicht zou zijn geweest op 19 November 1945, althans
onmiddellijk daarna bij het Bondsbureau de door haar ge
dane aanbieding met vermelding van alle details te depo
neeren, hetgeen niet geschied is;
dat trouwens niet gebleken is, dat gedaagde reeds in
Augustus of September 1945 een bindende aanbieding aan
Continental Films zou hebben gedaan, daar niet alleen de
offerte niet schriftelijk is gedaan, maar uit het door gedaagdes
Parijschen agent, den heer R. G. Busnel, opgemaakte rap
port geconcludeerd moet worden, dat aanvankelijk de be
sprekingen tusschen gedaagde en Continental Films slechts
een zeer provisorisch karakter droegen, aangezien noch
omtrent het aantal af te sluiten films noch omtrent de keuze
der films overeenstemming werd bereikt;
dat volgens het voormelde rapport van den heer Busnel
eerst in Januari 1946 tusschen gedaagde en Continental
Films overeenstemming werd bereikt over een koop van
drie groepen van zes films, waarbij dan nog restte de titels,
naar gelang van de mogelijkheden van projectie (d.w.z.
van het beschikbaar zijn van ccpieën ter vertooning in een
showroom) vast te stellen;
dat de door gedaagde mondeling gedane- aanbieding voor
het koopen van films, waarbij niets concreets is bepaald
omtrent het aantal, den prijs en de keuze der films, welke
aanbieding slechts inhield een bereidverklaring om eventueel
een garantie te betalen, niet als een bindende offerte kan
worden beschouwd;
dat daargelaten, dat een door eischeres begane over
treding gedaagde geenszins zou kunnen vrijpleiten de
door eischeres met haar brief del 11 December 1945 aan
Continental Films aangeboden betaling van een garantie
bedrag onder zoodanig voorbehoud is gedaan, dat die ga
rantie eerst na wijziging der filmverhuurdersovereenkomst
mogelijk zou zijn geworden en dat blijkbaar cok Continentai
Films aan die garantie-aanbieding geen practische beteekenis
heeft gehecht;
dat gedaagde de op 19 November 1945 tusschen de film
verhuurders onderling aangegane overeenkomst heeft over
treden en dat derhalve eischeresses vordering betreffende de
betaling van een boete van faan de Stichting „Bio-
Vacantieoord", in aanmerking nemende sub II van die
overeenkomst, gegrond moet worden geacht;
dat niet kan worden nagegaan, in hoeverre eischeres als
gevolg van het optreden van gedaagde schade heeft geleden,
maar dat in ieder geval vaststaat, dat eischeres door ge
daagdes handelingen benadeeld is, weshalve een schade-