verstoord wordt en verlichting van den druk daar
om geboden is. Ook erkenden zij de mogelijkheid,
dat zulk een onderzoek kan leiden tot de conclu
sie,dat de tegenwoordige belastingdruk op het be
drijfsleven te hoog is en verlichting behoeft, doch
naar de meening dezer leden wordt daarmede in
dit wetsontwerp te ver gegaan.
Sommige harer waren van oordeel, dat de om
zetbelasting geheel dient te verdwijnen. Een ver
hooging er van kan hun goedkeuring derhalve in
het geheel niet wegdragen. Het algemeen econo
misch bezwaar tegen elke indirecte belasting, dat
deze onevenredig drukt op den consument, neemt
bij verhooging van de belasting nog in gewicht
toe. Daarbij hadden zij zeer ernstig bezwaar tegen
de omzetbelasting op het cultureele werk, zooals
cultureele uitgaven, week- en maandbladen en
tegen het heffen van deze belasting bij vertoo
ningen e.d. Dit maakt het cultureele werk minder
toegankelijk voor de minst draagkrachtigen, bij
wie daaraan juist groote behoefte bestaat.
Van verschillende zijden werd de vrees uitge
sproken, dat, wanneer verschillende vertooningen
en vermakelijkheden door het tarief van 25 pet.
zullen worden getroffen, weder ernstig nadeel zal
worden berokkend aan de gemeenten. De verma-
kelijkheidsbelasting behoorde immers tot dusverre
tot het speciale terrein der gemeente. Veelal werd
daarbij gegaan tot 20 a 25 pet., hetgeen op zich
zelf niet te zwaar werd geacht. Wanneer echter
het Rijk een belasting van 25 pet. gaat heffen,
zullen de gemeenten zich moeten terugtrekken of
zich althans in het tarief harer heffing aanzienlijk
beperken. Hoe denkt de Minister in dit nadeel
voor de gemeenten te voorzien of zal de heffing
van de weeldebelasting zoodanig zijn, dat het be
schreven nadeel voor de gemeenten zich niet zal
voordoen?
Deze leden achtten dit punt van groot belang,
aangezien zij van meening waren, dat integendeel
aan de gemeenten juist méér zelfstandigheid moet
worden gegeven.
Tenslotte bepleitten verscheidene leden de vrij
stelling van omzetbelasting voor dien
sten, welke verricht worden door in
stellingen met ideëele doelstellingen,
zooals b.v. de organisaties en instel
lingen ten behoeve van de jeugd.
Ook werd gevraagd, of het geen
aanbeveling zou verdienen te bepalen,
dat de weeldebelasting slechts van
tijdelijken aard zal zijn.
Detail uit Je film
jNKt:
van R. Hornecker
In zijn Memorie van Antwoord verklaarde de
Minister zich levendig te kunnen indenken, dat
vele leden er op het eerste gezicht een ernstig be
zwaar in zagen, dat het thans aan de orde zijnde
wetsontwerp eenerzijds het bedrijfsleven aanmer
kelijk minder zwaar wil belasten, anderzijds het
algemeene tarief van de omzetbelasting wil ver-
hoogen. Hij is echter van oordeel, dat een onge
wijzigd handhaven van de lasten, welke thans op
het bedrijfsleven rusten, de instandhouding, ver
nieuwing en uitbreiding van het productieappa
raat, waarvan de welvaart afhankelijk is, in de
naaste toekomst en op den duur in sterkere mate
zou belemmeren, dan de omzetbelasting, zooals die
door hem wordt voorgesteld, het verbruik recht
streeks zal beperken.
De Minister kan niet deelen in de meening var
sommige leden, dat de omzetbelasting geheel
dient te verdwijnen. Bij de zware eischen, welke
aan de schatkist worden gesteld, kan een belas
ting als de omzetbelasting, welke bij een matig
tarief een aanzienlijke opbrengst geeft, nu een
maal niet worden gemist. Trouwens ook in vele
andere landen wordt een omzetbelasting, niet zel
den naar hoogere tarieven, geheven. Dat dé m
verhouding lage druk van de omzetbelasting voor
de minst draagkrachtigen het cultureele werk in
eenigszins beteekenende mate minder toegankelijk
zou maken, meent de Minister sterk in twijfel te
moeten trekken.
Ook in de van verschillende zijden uitgesproken
vrees, dat de heffing van weeldebelasting van
25 van vertooningën en vermakelijkheden ern
stig nadeel zal berokkenen aan de gemeenten,
deelt de Minister niet. Integendeel, van een weel
deheffing op vermakelijkheden verwacht hij juist,
door de daarmede gepaard gaande verhooging
van de entreeprijzen, een stijging van de vermake-
Hjkheidsbelasting voor de gemeenten. Een nood
zakelijkheid voor deze om zich terug te trekken
of althans het tarief van dé vermakelijkheidsbe-
lasting aanzienlijk te beperken acht de Minister
geenszins aanwezig. Voorshands kan de lust van