VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOOP-BOND
POSITIEVE MAATSTAF?
REDACTEUR: J. G. J. BOSMAN, AMSTERDAM
In de Nationale Rotterdamsche Courant troffen
wij een drietal beschouwingen aan naar aanleiding
van de instelling van de Staatscommissie-Sassen
tot herziening van de Bioscoopwet. Wij kunnen
deze beschouwingen, die met kennis van zaken ge
schreven zijn, in hoofdzaak onderstrepen en stel
len het daarom op prijs de lezers van het Orgaan,
voor zoover dit nog niet het gaval mocht zijn, van
derzelver inhoud kennis te doen nemen.
Bijgaand citeeren wij volledig het eerste artikel,
dat onder den titel „Positieve Maatstaf" in de Na
tionale Rotterdamsche Courant van 28 Maart 1.1.
is verschenen,
„Vragen, welke een minister aan een ingestelde
staatscommissie voorlegt, zijn gemeenlijk van sug
gestieven aard. Wanneer dan ook de commissie,
welke over de wenschelijkheid van wijziging der
Bioscoopwet moet adviseeren, daarbij in het bij
zonder de vraag heeft te overwegen, of bij de
keuring van films een positief criterium dient te
worden aangewend, kan men gereedelijk veronder
stellen, dat dé aanbeveling van zulk een positieve
norm den minister van Binnenlandsche Zaken niet
onwelgevallig zou zijn.
De termen positief en negatief in verband met de
filmkeuring hebben in de voorgeschiedenis van de
bestaande Bioscoopwet een bescheiden en niet al
tijd duidelijke rol gespeeld. Het ontwerp van de
Staatscommissie-Ledeboer (1919) alsook de twee
ontwerpen-Bioscoopwet, waaruit de wet van 14
Mei 1926 is voortgekomen, bevatten aanvankelijk
een gedifferentieerd stelsel van keuring, waarbij
films bestemd voor vertooning aan personen boven
14 jaar getoetst zouden worden op „toelaat
baarheid", terwijl voer de oudere categorieën de
„geschiktheid" het criterium zou vormen. Doch
zoowel de commissie als de minister meende, blij
kens de Memorie van Toelichting, dat deze termen
geenszins zuiver tegenover elkaar stonden als
positieve en negatieve maatstaf. „Ook in de keu
ring voor jeugdige personen van 14 tot 18 jaar
zal wel degelijk een positief element moeten lig
gen." Slechts zou de keuring op geschiktheid voor
kinderen beneden veertien jaar een hoogere ver
antwoordelijkheid op den Staat leggen, die daarbij
,,in zekeren zin een paedagogische taak" op zich
zou nemen.
Het criterium van geschiktheid bij de keuring
voor kinderen is uit de definitieve redactie der Bio
scoopwet verdwenen door de aanneming van het
amendement-Marchant. De voorsteller hiervan ver
wierp den eisch van geschiktheid als een positieven
paedagogischen eisch, welke buiten het terrein van
de wet lag en na zijn verklaring, dat hij bij de
eisenen van „toelaatbaarheid" voor kinderen niet
temin de alleruiterste strengheid wilde gehand"
haafd zien, kon er geen bezwaar komen van de
zijde van den minister, die ten aanzien van de
keuring voor volwassenen in overeenkomstigen
geest reeds had verklaard: „Het is niet van dé
overheid te vergen, dat zij de verantwoordelijkheid
op zich neemt voor de geschiktheid der films, die
door den bioscoop-ondernemer (aan volwassenen)
worden vertoond. Daarmee zou zij de natuurlijke
grenzen harer taak ten eenenmale overschrijden."
Het positieve criterium moet dus in het licht
OF F I Cl EEL ORGAAN