11
den dirigent, de omgeving, de verlichting, kortom
de sfeer van de zaal en ook een zekere massa
psychose. Zijn taak is allereerst, de luchttrillingen
zoo getrouw mogelijk te reproduceeren. De toon
hoogte van deze trillingen kan bij geregistreerde
muziek onaangenaam afwijken, doch door goede
constructie der apparaten vermag de technicus dit
te voorkomen. De sterkte van het geluid zou door
gebruik van voldoend groote versterkers en luid
sprekers op hetzelfde niveau ge
bracht kunnnen worden, wanneer
daarmede niet in de meeste
gevallen ook de sterkte van
de storende bijgeluiden, aangeduid
als „brom", geruisen", „krassen",
enz. zou toenemen. Door allerlei
kleine onvolmaaktheden in de ap
paratuur ontstaan nog fouten in
de weergegeven muziek, waaron
der de „combinatietonen", die zeer
hinderlijk kunnen zijn, doch bij
voldoende zorg tegenwoordig wel
grootendeels kunnen worden ver
meden. Dan worden allicht de ver
houdingen van de boventonen,
van bas en discant, gewijzigd, tre
den sommige tonen door resonan
tie te veel naar voren en worden
andere onderdrukt. Dit laatste
vindt vooral plaats bij de aller
laagste en allerhoogste tonen.
Maar men dient wel te beseffen,
dat ditzelfde ook plaats vindt in
de concertzaal, waar niet alleen
zooals acoustische metingen aan-
toonen op iedere plaats de ver
houdingen van de verschillende
tonen anders zijn, maar vooral de
klank der zalen onderling zeer
veel kan verschillen.Alhoewel men
wel bepaalde zalen prefereert van
wege hun acoustiek, weerhouden
deze verschillen toch de meeste
bezoekers niet van een concert
bezoek. Anderzijds levert de tech
niek ook middelen om deze ver
houdingen te wijzigen, al zal het
duidelijk zijn, dat bij hun gebruik
de grootst mogelijke terughouding
moet worden betracht en de bediening eigenlijk in
handen van den kunstenaar, in casu den dirigent,
behoort te liggen. Het blijkt evenwel, dat, ook al
heeft men de reeds genoemde fouten zooveel mo
gelijk vermeden, de indruk die men van de muziek
krijgt, toch nog geheel anders is dan in de con
certzaal. Dat is ook wel begrijpelijk, immers, al het
geluid komt uit een kleine opening; op zijn best
luistert men als het ware voor een gat in den muur
van de concertzaal.
Tal van natuurkundigen hebben daarom al
sinds vele jaren aan systemen gewerkt om het
geluid met een zoo volmaakt mogelijke natuurlijk
heid te reproduceeren. In Nederland werd daartoe
in het Natuurkundig Laboratorium der Philips-
fabrieken te Eindhoven door Dr. Ir. K. de Boer
een systeem ontwikkeld, dat op het volgende
neerkomt. In een „kunsthoofd" zijn op de plaatsen,
waar zich de ooren zouden moeten bevinden, twee
microfoons aangebracht; in elke
ooropening een. Voert men de
door de microfoons geleverde
electrische stroomen naar twee
hoofdtelefoons, dan zal het den
waarnemer, die met zijn beide
ooren aan deze telefoons luis
tert, voorkomen alsof hij zich
op de plaats van het kunsthoofd
bevond. Hij zal van het waarge
nomen geluid even goed de rich
ting kunnen bepalen alsof hij zich
op de plaats van het kunsthoofd
bevond.
Wil men in plaats van hoofd-
telefoons nu luidsprekers gaan ge
bruiken dan doen zich echter
moeilijkheden voor. Zoolang men
midden in de zaal zit, even ver van
de twee luidsprekers, die met de
beide microfoons in het kunst-
hoofd verbonden zijn, ontvangt
men een heel goed geluidsbeeld.
Wel wordt het geluid van de
beide luidsprekers door beide
ooren gehoord, maar over het al
gemeen hoort het linkeroor het
sterkst, zooals het ook moet. Ver
plaatst men zich echter naar
rechts, waardoor de afstand tot
den rechter luidspreker kleiner en
die tot den linker luidspreker
grooter wordt, dan moet men op
passen, want anders hoort het
linkeroor door den kleineren af
stand de rechter luidspreker ster
ker dan de linker en dat mag nu
juist niet. Daarom wordt aan de
luidsprekers, links en rechts in de
zaal, een bepaald richteffect ge
geven, waardoor men meer naar rechts zittend,
ondanks den grooteren afstand, den linker luid
spreker met het linker oor toch sterker hoort dan
den rechter (zie fig.).
Het doel om het geluid „ruimtelijk", d.i. stereo
fonisch, te hooren bereikt men bij Philips op een
wijze, die principieel verschilt van die der Ameri
kanen, die geen kunsthoofd" gebruiken. Waar
echter vaststaat, dat het stereofonisch effect niet
alleen door het tijdsverschil der twee geluidsindruk-
Principe-schema van een stereofonische
installatie
Ieder microfoon in het kunsthoofd K is verbonden
met zijn eigen versterker V. Daarachter bevinden zich
twee potentiometers P, die zóó gekoppeld zijn dat
door draaien aan een knop het volume van het geluid
van beide microfoons in dezelfde mate wordt vergroot
of verkleind.
In de stereofonische regelaar R kan men zorgen dat
het geluidsbeeld van alle instrumenten op de juiste
plaats komt. In de filters F vindt een scheiding der
hooge en lage tonen plaats. De lage tonen (met een
frequentie kleiner dan 300 herz) dragen niet bij tot
het stereofonisch effect, zoodat ze zonder bezwaar
weer tesamen gemengd kunnen worden. Na versterking
in L worden zij dan door een enkelen luidspreker de
zaal ingezonden.
De hooge tonen (met een frequentie hooger dan 300
herz) worden in H versterkt en daarna door twee
luidsprekers, die aan weerszijden van de zaal moeten
zijn opgesteld, weergegeven. Deze luidsprekers zijn
zoo opgesteld dat zij aan het geluid richteffect geven,
ongeveer zooals door de lengte der pijlen in de figuur
is aangeven. Dit richteffect zorgt eruoor dat, waar
men zich in de zaal ook bevindt, men met het linker
oor beide luidsprekers steeds even sterk hoort ook al
is de linker luidspreker verder van het linkeroor ver-
wijderd dan de rechter luidspreker.