18 ten doel had. De heer Groen had geen ander commen taar, dan dat hij dacht dat de film „De Zevende Sluier" dezelfde was dan de film „Seven Sinners". Daar dit als exploitant niet duidt op veel inzicht, is het zeer gewenscht dat hiertegen streng wcrdt opgetreden, daar het maar gemakkelijk is zulke aardigheidjes uit te halen, door reclame te maken met films, welke contractueel niet in het bezit zijn van den heer Groen. Als eisch zou ik dan willen stellen, dat den heer Groen een waar schuwing gegeven werd, waarbij vermeld, dat, mocht hij dit kunstje nog eens willen herhalen, of iets in dezen geest wat collegiaal minderwaardig is, aan den heer Groen een boete wordt opgelegd van 1.000.tevens den heer Groen te verocrdeelen tot het betalen van een bedrag groot f 100,welke wordt gebruikt als ad ver ten tiekosten bij het vertoon en van de film „De Zevende Sluier"; tevens den heer Groen te veroordeelen tot het betalen van de kosten van dit geschil." dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag, 28 Mei 1947 op het Bonds bureau, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, alwaar verschenen zijn de heer Sj. v. d. Wal, gemachtigde van eischer en de heer F. Groen, directeur van gedaagde; dat de heer F. Groen namens gedaagde in hoofdzaak ver klaard heeft, dat abusievelijk in de advertentie van de Schouwburg Bioscoop geplaatst in de Heerenveensche Koe rier van 3 April 1947 vermeld is, dat in genoemde bioscoop de film „De Zevende Sluier" zal worden vertoond; dat gedaagde, nadat zij door eischer op deze onjuistheid was attent gemaakt, in hetzelfde blad van 5 April 1947 een nieuwe advertentie heeft geplaatst, waarin zij deze vergissing heeft gerectificeerd; dat de vergissing in de eerste adver tentie te wijten is aan een misverstand en dat gedaagde geen enkele bedoeling heeft gehad cm eischer te benadeelen; dat de heer Sj. v. d. Wal namens eischer in hoofdzaak heeft verklaard dat eischer ervan overtuigd is, dat de ver melding van „De Zevende Sluier" in de eerste advertentie opzettelijk heeft plaats gehad om eischer te benadeelen, wes halve hij bij zijn vordering persisteert; dat de heer Sj. v. d. Wal desgevraagd verklaard heeft, dat gedaagde voordien geen advertenties heeft gepubliceerd, welke voor hem aanleiding tot klachten konden zijn; Overwegende: dat beide partijen lid zijn van den Nederlandschen Bio scoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van den Neder landschen Bioscoop-Bond alle geschillen tusschen leden on derling met uitsluiting van den burgerlijken rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zooals die is ge regeld in dat Arbitrage-Reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welke beslissingen vatbaar zijn voor hooger beroep bij den Raad van Beroep van den Nederlandschen Bioscoop-Bond; dat nergens uit blijkt, dat de vermelding van de film „De Zevende Sluier" in de advertentie van 3 April j.1. opzettelijk zou zijn geschied; dat gedaagde de onjuiste advertentie onmiddellijk heeft gerectificeerd; dat het uitgesloten moet werden geacht, dat eischer van het gebeurde eenig nadeel heeft ondervonden, doch integen deel gedaagde haar eigen belangen door deze advertenties heeft geschaad; dat derhalve de door eischer gestelde vordering onge grond moet worden geacht en hem moet worden ontzegd met zijn veroordeeling in de geschilkosten; Rechtdoende als goede mannen naar billijkheid: Ontzegt aan eischer zijn vordering; Veroordeelt hem in de geschilkosten, bedragende 25, In zake: J. van Bentum, exploitant van het Centraal Theater te Wassenaar en het Flora Theater te Aalsmeer, wonende Ko renlaan 2 te Wassenaar, eischer en N.V. Filmverhuurkantoor Nederland, gevestigd te Am sterdam ea kantoor houdende aldaar aan de Hobbemastraat 20, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, etc. In aanmerking nemende: dat eischer bij request dd. 9 April 1947 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk hier wordt beschouwd als te zijn ingelascht; Dit request komt op het volgende neer: Op Maandag 17 Februari j.1. heeft de heer H. van der Smagt, van Filmverhuurkantoor „Nederland", aan eischer een lijstje met filmtitels overhandigd, waarbij genoemde heer van der Smagt zeide: „Kijk dit lijstje eens na en laat mij weten voor welke films je nog interesse hebt; er staan vele films op, die je reeds hebt afgesloten, doch er staan er ook nog verscheidene op, die je nog niet hebt gecontracteerd, die waren toen nog niet uit". Op deze lijst stond o.m. vermeld de film „Rebecca", conditie 32l/2%. Enkele dagen daarna heeft eischer aan „Nederland" geantwoord, dat hij voorloopig alleen „Re becca" accepteerde, op de door het verhuurkantoor vast gestelde voorwaarden, zoowel voor Aalsmeer als voor Wassenaar. Genoemd filmverhuurkantoor heeft eischer per brief dd, 2 Maart j.1. medegedeeld, dat bedoelde film slechts kon worden geleverd voor Wassenaar, daar deze voor Aalsmeer reeds was ondergebracht in het Asta Theater aldaar. Eischer is van meening, dat Filmverhuurkantoor „Ne derland" met deze handelwijze in overtreding is mei de desbetreffende bepalingen, en heeft het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond hiervan in ken nis gesteld. Het Hoofdbestuur heeft hierop bericht, dat deze kwestie niet tot zijn competentie behoorde en advi seerde eischer dit geval voor te leggen aan de Com missie van Geschillen. Uit het feit, dat de heer van der Smagt eischer een lijstje met filmtitels ter hand stelde, waarop de film „Rebecca" voorkwam, maakt hij op, dat hem deze film is aangeboden, en aangezien hij dit heeft geaccepteerd, is eischer van meening, dat men hem die film moet leveren. Hij eischt levering van „Rebecca" voor Aals meer dan wel niet-vertooning van de film daar ter plaatse. Mocht de film hangende dit geschil reeds aan het Asta Theater zijn geleverd, dan zal Filmverhuurkantoor „Nederland" aan eischer een schadevergoeding moeten betalen van ƒ500,of zooveel meer of minder als de Commissie goeddunkt. dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot hare zit ting, gehouden op Woensdag, 28 Mei 1947, alwaar ver schenen zijn eischer persoonlijk en de heeren J. de Wilde en H, v. d. Smagt, directeur en employé van gedaaguc, dat de heeren de Wilde en v. d. Smagt namens gedaagde in hoofdzaak naar voren hebben gebracht, dat het lijstje met filmtitels, hetwelk op 17 Februari 1947 ter Filmbeurze aan eischer is overhandigd, geenszins de beteekenis had van een aanbieding, doch slechts een opsomming bevatte van de films, waarover gedaagde de beschikking heeft; dat op het lijstje verschillende films voorkwamen, welke eischer reeds had vertoond en dat uiteraard op deze lijst ook niet was vermeld welke films gedaagde zou kunnen leveren voor

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 20