Ytynieeyó &ag,6£ad
14
vendien uitdrukking vindt in een belastingheffing,
dan is het biscoopbedrijf daarmede op een hellend
vlak geplaatst, want dan zal het slechts dienstig
zijn als appellante aan lagere instincten. En een
dergelijk appèl vindt bij velen grif gehoor.
Er is in het verleden veel onvriendelijks gezegd
over de film en zeker niet ten onrechte. De film
heeft 's mensens critische zin verlaagd. Over dit
stadium zijn wij heen; er is een kentering geko
men. De film is een factor van gewicht geworden
in het culturele leven van onze dagen. Zij kan
niet worden gemist, mits men haar in deze functie
tot haar recht wil laten komen.
„Verhoging van Je belasting zal
verlaging van Let cnïtnrele peil ten
gevolge hebben"
En hier zijn wij op het kritieke punt aangeland.
Want een ontwikkeling, welke vruchten ging af
werpen, dreigt te worden gestuit. De politiek, om
het nu maar van de bioscooprecettes te halen, zal
leiden tot een verlaging van het filmpeil. Een bio
scoop is nu eenmaal geen filanthropische aangele
genheid het is een zaak, zoals iedere andert
zaak met veel vast personeel, met vele vaste lasten
enz. Op deze lasten kan niet worden gekort. Men
kan op de prestatie van het personeel afdingen
(ten onrechte heeft men uit ons artikel van Zater
dag die indruk gekregen en wij haasten ons dit
misverstand uit de weg te ruimen), ook het bio
scooppersoneel doet zijn plicht en heeft derhalve
recht op beloning.
Al deze lasten blijven gelijk en daarom moet de
„winst" gevonden worden in het peil van de films.
De klant zal koning worden en hij zal in de film
geen verheffing meer zoeken.
Het is een uiterst gevaarlijke ontwikkeling,
welke op deze wijze wordt ingeleid en het lijkt
ons nodig, tegen deze tendenz te waarschuwen,
want zij zal het peil van ons gehele cultureel
beleven omlaag drukken.
Tenslotte nog deze opmerking: Den Haag
schrijft deze belastingverhoging dwingend voor
en doet daarmede een aanval op de gemeentelijke
bewegingsvrijheid.
Inderdaad schijnt, zo de gemeenten weigerach
tig zijn, deze verhoging toe te passen, een Rijks
belasting in het verschiet te liggen. En dat is iets,
waarvoor de gemeentebesturen zeer gevoelig zul
len zijn.
De conclusie is deze: Den Haag spant het paard
achter de wagen. Of, om een ander spreekwoord
te bezigen: Men slacht de kip met de gouden
eieren.
Die gouden eieren? Dat zijn de uitingen van
ons culturele leven."
„Vermakelijkheidsbelasting een slag
in de lucht"
Het Nijmeegs Dagblad verondersteld, dat de
ministeriële St. Nicolaassurprise door de gemeen
tebesturen met wel zeer gemengde gevoelens zal
zijn ontvangen. Het blad schrijft o.m.:
„Niemand zal willen ontkennen, dat het drin
gend noodzakelijk is, dat op korte termijn even
wicht in de gemeentelijke begrotingen wordt ge
bracht en dat de financiële verhouding tussen het
rijk en de gemeenten een radicale herziening be
hoeft. Maar als in zovele opzichten, moet men ook
hier weer constateren, dat in het regeringsbeleid
terzake de grote lijn ontbreekt, dat er te veel
wordt getheoretiseerd en te weinig practisch in
zicht aan de dag gelegd wordt.
In de eerste plaats is de verhoging van de ver-
makelijkheidsbelasting een volkomen slag in de
lucht. De amusementsbedrijven hebben ongetwij
feld een periode van voorspoed gekend, maar zij
2ijn nu in hoge mate op retour. Dezer dagen nog
werd medegedeeld, dat het bioscoopbezoek te
Amsterdam met niet minder dan 25 is vermin
derd, vergeleken met een overeenkomstige periode
van 't vorig jaar. De exploitatiekosten van de
amusementsbedrijven hebben reeds een zodanige
hoogte bereikt, dat het aan geen twijfel onder
hevig is, of zij zullen binnen afzienbare tijd in een
toestand van noodlijdendheid komen te verkeren.
De verhoging van de vermakelijkheidsbelasting
zal voor vele van deze bedrijven betekenen, dat zij
niet meer in staat zullen zijn een rendabele exploi
tatie te voeren, zodat velen noodgedwongen tot
sluiting zullen moeten overgaan.
Het Directoraat-Generaal van de Prijzen schijnt
zich op het standpunt te stellen, dat het niet toe
laatbaar moet worden geacht, dat de verhoogde
belasting op de entree- of consumptieprijzen wordt
verhaald. Het zou aan de zaak overigens weinig
afdoen, of dat wèl geoorloofd zou zijn. Immers,
bij verhoogde prijzen moet men rekening houden
met een sterk verminderd bezoek of omzet, zodat
het voor de betrokken ondernemers weinig ver
schil zal uitmaken of dit al dan niet gebeurt. Zij
zijn het kind van de rekening, hoe men de zaak
ook wendt of keert. Maar ook wordt daardoor
duidelijk, dat de veronderstelde belangrijke bate,
die uit de verhoogde vermakelijkheidsbelasting in
de overheidskas zou moeten vloeien, een fictie is.
Het tegenovergestelde zou eerder het geval
wezen."