IN DE TWEEDE KAMER 21 Bij de algemene beschouwingen tijdens de be handeling van het Vide hoofdstuk van de Rijks begroting, betreffende het Departement van On derwijs, Kunsten en Wetenschappen, in de ver gadering van de Tweede Kamer op Donderdag 11 December 1.1., met name bij de vaststelling van Afdeling VII: Kunsten", werden door verschei dene afgevaardigden opmerkingen gemaakt en vragen gesteld o.m. over de verhoging van de be lasting op vermakelijkheden, over de samenstelling en taak van de Voorlopige Raad voor de Kunst en de gereorganiseerde Atdeling Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, alsmede over de verhouding tussen dit Departement en de Nederlandsche Bioscoop- Bond. Wij laten hier de betreffende citaten uit de „handelingen" volgen: De heer Bachg (K.V.P.): Mijnheer de Voor zitter! Verleden jaar heb ik mogen zeggen, dat wij de instelling van een Voorlopige Raad voor de Kunst, naar de instelling waarvan de Minister van plan was een onderzoek in te stellen, een - gelukkige greep achtten om de zorg voor de pjr it iw 7"^ T kunst in Nederland H I I VI h I verder tot ontplooiing A -*-J_^i- X A_^J_ i te brengen Deze Voorlopige Raad is intussen formeel inge steld; hij is nog niet bemand; hij is nog niet in werking getreden. De Raad zal bestaan uit 5 secties, corresponderende met de indeling van de Afdeling Kunsten van het Departement. Van de leden zal 50 pet. bestaan uit actieve kunstenaars, 25 pet. uit anderen, die niettemin als vertegen woordigers van het artistieke leven kunnen wor den beschouwd en 25 pet. uit vertegenwoordigers van het kunstminnend publiek. Ik hoop, dat de Minister de organisaties, die bij deze materie en bij het kunstverbruik, als ik het zo noemen mag, zijn betrokken, in de gelegenheid zal stellen voor de samenstelling van deze Raad voordrachten aan te bieden, opdat de Raad inderdaad een spiegel beeld zal vormen van het Nederlandse volk. Ik hoop, dat de Minister hierin succes zal hebben en dat alle personen en groepen, die op dit punt# rechtmatige belangen hebben te behartigen en ver plichtingen hebben te vervullen, aan de totstand koming van de Raad zullen medewerken. De Minister weet, Mijnheer de Voorzitter, dat ons het element van de cultuurspreiding in de zorg voor de kunst bijzonder dierbaar is. Wij verstaan dit element ook in regionale zin om alle kringen van ons volk in alle gewesten in de gelegenheid te stellen aan de verheffende werking van het cultuurwezen deel te hebben. Wij hopen, dat dit beginsel practisch in toepassing zal worden ge bracht, niet alleen door het verlenen van subsidies aan de z.g. kunstkringen, maar ook bij het ver lenen van de subsidies aan orkesten en toneel gezelschappen zelf. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb veel waarde ring voor datgene, wat het Departement doet op het gebied van de internationale uitwisseling van kunst. Te oordelen naar de geluiden, die men in en van de Kamer wel en niet heeft kunnen horen zou men willicht kunnen gaan aannemen, dat deze Minister de buitenlandse betrekkingen beter be handelt dan zijn collega van het Plein... Ik hoop en vertrouw, dat de Minister bij deze internationale uitwisseling in het bijzonder zal blijven denken aan de landen van de Benelux, en dat hij lang zamerhand deze zaak zo zal tracteren, dat hij de eigenlijk uitwisseling aan de uitvoerende vereni gingen kan overlaten en dat de Staat zich dus te zijner tijd hieruit zal kunnen terugtrekken. In de wereld van de film, althans van de bio scoop, is op het ogenblik enige verontrusting ont staan in verband met wat er dreigt in de belasting en prijzenpolitiek. Ik T/^T TA 7 OT^ m°ge daarvoor de K l\j I bijzondere aandacht van A -*- A de Minister vragen, wien de belangen en de behoeften van het kunstelement in de film zijn toevertrouwd. Het schijnt, dat er in het bioscoopbedrijf serieuze pogingen en tenden- zen gaande zijn om het bedrijf hoger op te stuwen in artistiek opzicht. Ik hoop, dat dit zwakke plantje niet zal worden vermorzeld tussen de tegen elkaar indraaiende molenstenen van de belasting en prijzenpolitiek. Mevrouw van den MuijzenbergWillemse (C.P.N.): Mijnheer de Voorzitter! De kunst be hoort, evenals de andere gebieden der cultuur, tot de eerste levensvoorwaarden van het volk. Wie denkt een gezond, levend, sterk en doelbe wust volk te kunnen creeëren, zonder ruime aan dacht aan de cultuur en dus ook aan de kunst te wijden, vergist zich volkomen. Mijnheer de Voorzitter! De beste dienst, die de Overheid de kunst kan bewijzen, is, dat zij haar in ontwikkeling vrij laat en het hare doet om alle belemmeringen, welke een vrije ontplooi ing nog in de weg staan, op te ruimen. Daarnaast moet als taak van de Overheid worden gezien in de eerste plaats het stimuleren van de kunst en het bevorderen, dat alle bevolkingsgroepen het genieten van kunst deelachtig kunnen worden. Helaas zal de dreigende vermakelijkheidsbelasting daaraan wel iets in de weg stellen. Ook het ver zekeren van de sociale positie van de kunstenaar

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 23