toezeggen, dit vraagstuk nog eens ernstig te over wegen en bij zijn collega van Binnenlandse Zaken zal willen aandringen op een aanvulling van deze lijst in bovengenoemde geest. Buitendien is er een aantal verenigingen ik denk hierbij b.v. aan de standsorganisaties en de vakorganisaties die zonder enig winstbejag integendeel, meestal leggen zij er dik geld op toe filmvoorstellingen organiseren en wier vruchtbaar werk door het eventueel verhogen van de belasting onmogelijk zou worden gemaakt. Mevrouw fc'ortanierde Wit (P.v.d.V.): Mijnheer de Voorzitter! De maatschappij, niet de Staat, zal in ruime mate de belioeiten van de be volking op cultureel gebied moeten kunnen be vredigen. De Staat heert hierbij, naar het inzicht van mijn fractiegenoten en mij, echter zeker een taak te vervullen. Deze taak zal evenwel, naar ons inzicht, uitsluitend kunnen zijn: een helpende en een stimulerende. Wanneer Thorbecke zegt: „Kunst is geen Re geringszaak", dan bedoelt hij daarmee, dat de Overheid niet de taak heeft zelf een oordeel te velen over de kunst, voor zover althans niet in strijd met de openbare orde en de goede zeden. Wij onderschrijven deze uitspraak volkomen, omdat een oordeelvelling ten aanzien van de kunst door de Overheid in zijn consequentie be tekent een aantasting van de geestelijke vrijheid* In een tijd, waar de kreet om een actieve cul tuurpolitiek" tot een politieke leus dreigt te wor den, is het noodzakelijk de zaken zuiver te stellen. Het verheugt ons, dat wij ons van ganser harte aan kunnen sluiten bij de woorden van de Mi nister op blz. 46 van de Memorie van Antwoord, waar hij opmerkt, uit te gaan van het beginsel dat de Over heid ten aanzien van de verzor ging der kunsten een begrensde taak heeft, en in het algemeen op deze gebieden aan het particulier initiatief voorrang dient te wor den gelaten. Een begrensde taak, maar ook naar onze opvatting zeer duidelijk een taak. Het heeft voorts mijn aandacht getrokken, dat bij artikel 304 voor de afdeling Kunsten voor het algemeen beheer 60.000 meer is uitgetrokken dan verle den jaar. In die 60.000 zijn verwerkt 10.000 meer aan sala rissen, 35.000 voor de Voor lopige Raad voor de Kunst (en 15.000 subsidiën voor publi caties op het gebied van de Kunst). In beginsel kan ik mij wel verenigen met de instelling van een Voorlopige Raad voor de Kunst, doch als ik in de Memorie van Antwoord lees, dat op de afdeling voor de Kunsten op dit ogenblik reeds 22 ambtenaren werkzaam zijn, dan komt de vraag bij mij op of in verhouding tot de grootte van de subsidies niet teveel geld besteed wordt aan het ambtelijk apparaat. Zou de Minister de Kamer enig inzicht kunnen verschaffen in het werk, dat deze 22 ambtenaren verrichten? Hebben deze mensen een volledige dagtaak? Ik vraag mij dit te meer af, omdat naast deze 22 ambtenaren dus nu nog weer 35.000 wordt uitgetrokken om personeels- en algemene uitgaven te bestrijden. Er komen secretarissen en adjunct-secretarissen, deelt de Memorie van Antwoord mede. Mijnheer de Voorzitter! De vraag komt bij mij op of het werk van de Raad voor de Kunst niet verricht kan worden door de 22 ambtenaren van de afdeling Kunsten. Wat de voorbereiding en samenstelling van de Raad voor de Kunst betreft, zijn er in de kringen van de beroepskunstenaars bezwaren naar voren gebracht. Ik zou het op prijs stellen van de Mi nister te vernemen, op welke wijze de kunstenaars in de voorbereiding van de voorlopige Raad voor de Kunst zijn betrokken. De heer Gielen, Minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen: Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Bachg heeft in de aanvang van zijn rede vooropgesteld, dat ook in zake de kunst, de kunstpolitiek, of liever de ,.Rïepe, riepe garste" uit de film „KLOMPENDANS" van Paul Schuitema

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 25