27 organisaties nader heeft toegelicht. Ik kan hem verzekeren: mijn antwoord was geen diplomatiek antwoord, maar het was een reactie op de vraag, zoals ik die van hem had verstaan. De geachte afgevaardigde vroeg: is die verhouding goed? Bij alle contact tussen mens en mens doen zich na tuurlijk wel eens moeilijkheden voorj dat was zo, toen ik dit Departement niet beheerde, dat is zo, nu ik het beheer, en ik twijfel er niet aan, of het zal straks weer het geval zijn. Maar deze verhou dingen zijn, naar mijn beste weten, zeer behoorlijk; er is dus naar mijn mening geen reden om hier omtrent ongerust te zijn. JLMu heett ae geachte afgevaardigde mevrouw van den MuijzenoergWniemse een aantal on derwerpen genoemd ten aanzien waarvan ik dadelijk toestem zo b.v. de verhouding kunst en onderwijs dat een bespreking, een openbare discussie, van veel nut kan zijn, ook voor die Raad voor de Kunst in zijn nadere adviezen aan mij, ook te mijner nadere inlichting bij een beslissing. Wanneer dat het geval is, bestaat er natuurlijk geen enkel bezwaar tegen publicatie. Mijn alge mene stelling dus, dat deze adviezen over het al gemeen, als regel, niet zullen worden gepubliceerd, is dus mijnentwege volstrekt niet een quaestie van geheimdoenerij. De geaghte afgevaardigde mevrouw Fortanier de Wit heeft, terugkomende op de ambtenaren van de Aideiing Kunsten, gevraagd of het nu wer kelijk onmogelijk is, dat uit deze 22 een secretaris en een adjunct-secretaris zouden worden gevon den voor de Raad voor de Kunst. De geachte af gevaardigde moet eigenlijk zeggen 20, omdat 2 ambtenaren in Amsterdam voor een doorlopend werk aan de organisatie van tentoonstellingen zijn gedetacheerd, ik kan in mijn antwoord inderdaad zeer positief zijn: ik zou werkelijk niet één van deze ambtenaren kunnen missen. Reeds nu is het onmogelijk het werk geheel te verzetten en wij hebben de Raad voor de Kunst dringend nodig, voor wat de secretaris en een eventuele adjunct secretaris betreft, om een gedeelte van het werk te kunnen overnemen. Maar indien het mogelijk ware, zou ik het toch aldus doen, dat ik een amb tenaar zou willen voorstellen ontslag te nemen als werkende op de Afdeling Kunsten en dan geheel over te gaan in een andere functie bij de Voor lopige Raad voor de Kunst, omdat anders een ambtelijke verhouding zou ontstaan, die in deze Raad juist een beletsel zou zijn voor de vrije, openlijke discussie, die ik in deze vraagstukken van zeer groot belang acht. Ten slotte werd bij de beraadslaging over de artikelen 352356 van de begroting betreffende de film (zie Orgaan no. 144 pag. 16), nog door mevrouw van den MuijzenbergWillemse (C.P.N.) opgemerkt: Mijnheer de Voorzitter! Ik vind het zeer te betreuren, dat de post van artikel 352, waarvoor verleden jaar 120.000 was uitge trokken, nu is teruggebracht tot 70.000. Nie mand in deze vergadering zal de grote betekenis van de culturele films voor de opvoeding in brede zin willen betwisten. Ik betreur het dan ook ten zeerste, dat op een dusdanige wijze het mes in deze post is gezet. Het bedrag, dat uitgetrokken is ten bate van de rilmmaniiestaties, is gedaald van 8000 (verleden jaar) tot 5000. Ook dat vind ik zeer te betreuren, ik zou er de Minister op willen wijzen (hoewel ik wel weer als antwoord zal krijgen, dat er nu eenmaal moet worden bezuinigd), dat dit toch wel het paard achter de wagen spannen is, Als wij aan de éne kant er voortdurend over spreken, dat wij aan de culturele opvoeding moeten werken, maar wij zien, dat er zó besnoeid wordt op de uitgaven, kunnen wij wel begrijpen, dat er van die culturele opvoeding weinig terecht komt. Daarom wil ik er bij de Minister voor pleiten deze posten op hun oorspronkelijke bedragen te laten staan, want deze vermindering betekent een halvering, waardoor er weinig mogelijkheden zullen zijn om tot het doel te geraken. De heer Grielen, Minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen: Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde heeft haar leedwezen uitgedrukt over de verlaging van beide posten en daarbij bij voorbaat verondersteld, dat mijn ant woord weer zou luiden, dat dit het gevolg is van de financiële omstandigheden. Inderdaad is dit helaas het geval. Zij moge echter een troost ont vangen uit de vergelijking van de posten, uitge trokken op de begroting voor 1946, met deze, waaruit zij zal kunnen zien, dat de bedragen nog aanzienlijk hoger zijn dan die vóór 1946. Ik geef natuurlijk toe, dat de mogelijkheden hierdoor stel lig geringer worden. Ik betreur het evenzeer als de geachte afgevaardigde, maar in de gegeven omstandigheden is daaraan niets te doen. Hierna werd de beraadslaging over Afdeling VII (Kunsten) gesloten en de artikelen 352 tot en met 356 zonder hoofdelijke stemming aange nomen. AANVULLINGSREGLEMENT BONDS- VOORWAARDEN Verzuim der vertoningsverplichting en overmacht Artikel 12. Indien de exploitant met de vertoningsverplichting in gebreke blijft, wordt de te vergoeden auteursprijs bepaald naar een opbrengst als van een uitverkocht huis gedurende alle overeengekomen voorstellingen over het tijdvak, waarin de exploitant in gebreke is. Ten aanzien van overmacht geldt het bepaalde in de artikelen 24 en 11 der Bondsvoorwaarden.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 29