moeilijkheden opleveren, omdat de exploitant we ken zal hebben, dat hij in tijdnood verkeert door de omstandigheid, dat zijn hoofdfilm een meer dan normale lengte heeft. Dit komt in de laatste tijd vrij veel voor en het kan toch niet de bedoeling zijn, dat, wanneer hier door het voorprogramma 300 meter zou bedragen, voor die week een hogere belasting zou moeten gelden. Dit zou immers een onregelmatigheid in de entreeprijsheffing ten gevolge hebben, welke hoogst ongewenst is. Het zou daarom van het grootste belang zijn, indien de bewuste 500 meter als regel worden geëist ofwel dat een exceptie wordt toegestaan als de hoofdfilm een meer dan normale lengte heeft. Het kan voorts niet de bedoeling zijn van de Minister, dat alléén de gemeenten, die in haar verordeningen belastingontheffing hebben of een gedifferentieerd tarief, ook betreffende hoofdfilms die volgens artikel 1 worden gekeurd, deze veror deningen kunnen handhaven en de gemeenten, die' zulk een exceptie niet kennen, deze niet zouden mogen invoeren. Integendeel, de abnormaliteit van de huidige belastingheffing is temeer een aanlei ding om voor deze speciale programma's vrijstel ling van belasting te geven. Men moet de maatregel zien als een tegemoet koming aan het film- en bioscoopbedrijf, anders is zijn ongerijmdheid niet te verklaren. Want op deze wijze zou het kunnen gebeuren, dat voor een voorstelling, waarin een hoogstaande film van meer dan normale lengte wordt vertoond zonder 500 meter artikel 1-films, 45% vermakelijkheids- belasting zou moeten worden geheven volgens de ministeriële circulaire, terwijl voor een kwalitatief slechtere film met 500 meter artikel 1-films 35 en voor een programma, geheel uit kwalitatief slechte artikel 1-films bestaande, 20 of niets aan belasting zou worden geheven. De moeilijk heid is, dat de wet geen andere kwaliteitsmaat staf kent dan artikel 1, lid 2, ten 2e, een maatstaf, die nu eenmaal niet de kwaliteit raakt maar de soort. Het beleid, dat de Centrale Commissie voor de Filmkeuring met betrekking tot de toepassing van artikel 1, lid 2, ten 2e der Bioscoopwet heeft gevolgd, heeft in dit opzicht echter vaak een ge lukkige uitkomst gebracht zonder dat zij zich op het gebied van kwaliteitskeuring begaf. Men mag vertrouwen hebben, dat dit beleid wordt gehand haafd en de aanstaande wetswijziging als een' ge schikte gelegenheid zal worden aangegrepen om deze maatstaf, zonder dat zij kwaliteitskeuring vereist, een ruimere mogelijkheid van toepassing te geven. Op deze wijze is wellicht van de nood. ontstaan door de kortzichtige en vrijwel harteloze politiek, welke met betrekking tot het film- en bioscoopwezen wordt gevoerd, een deugd te ma ken. Tot een deugd in dit opzicht, dat ,,het zwak- ke plantje" zoals een van de Kamerleden zich, sprekende over het beleid van het Hoofdbestuur ten opzichte van de culturele verheffing van het bedrijf, uitte niet zal worden fijngewreven tus sen de molenstenen van het Ministerie van Finan ciën en het Directoraat-Generaal van de Prijzen. Want het is ons ten enen male niet duidelijk wat de richtlijnen van de Minister van Binnenlandse Zaken met betrekking tot de vermakelijkheidsbe- lasting te maken hebben met de maatregelen van de Prijsbeheersing. De Minister zegt namelijk, dat er temeer aanleiding is de belasting te ver hogen, omdat de entreeprijzen waarschijnlijk zul len worden verlaagd. Hij spreekt van twaalf pro cent, hetgeen niet in overeenstemming is met het percentage, dat de Directeur-Generaal van de Prijzen in zijn daarna uitgevaardigde beschikking noemt. Betekent dit, dat indien de te verwachten maatregelen van het Directoraat-Generaal van de Prijzen geen doorgang zouden vinden er minder aanleiding zou zijn de belastingverhoging in te voeren? En wanneer de Minister onmiddellijk daarop ter voorkoming van misverstand aantekent, dat de mogelijkheid bestaat, dat in individuele gevallen in kleinere plaatsen een verhoging van tarieven zal worden toegestaan, betekent dit dan tevens dat een verhoging van vermakelijkheids- belasting uitgesloten is? Het zou interessant zijn de motivering dei Overheid met betrekking tot de verhoging van de belasting op vermakelijkheden en die inzake een eventuele verlaging van de entreeprijzen naast elkaar te plaatsen. Zij werken inderdaad, zoals het Kamerlid opmerkte, als molenstenen, die niet alleen de tere plantjes van cultuurelementen, maar ook de krachtige plant van dit gehele bedrijf .drei gen te vermorzelen. Kennelijk trachten de betrok ken Ministers de pil van de belastingverhoging voor het publiek te vergulden door een gelijktij dige verlaging van de entreeprijzen in het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 4