30
Urkunde:' had bestaan. Het was dan ook geen authen
tieke notariële acte, maar een doodgewone onder
handse acte, gelegaliseerd door een notaris, waar
mede men niet met vrucht bij de Octrooiraad kon
ageren. Tot slot wijs ik erop, dat ik geen juridische
waarde hecht aan de interventie van het Hoofdbestuur
bij de overdracht van het Hruska-octrooi door Metro-
Goldwyn-Mayer aan Mullens Sr. Het demonstreert
echter zeer duidelijk, dat laatstgenoemde zijn we
tenschap heeft getoetst aan die van het Hoofdbestuur,
dat, èn op de hoogte zijnde van de toestand in 1940
gelet op zijn circulaire van 16 Februari 1940
èn op de hoogte van de toestand in Augustus 1946.
zich voldoende ingelicht achtte om, zonder Ideaal
Film te horen, deze transactie te laten passeren. Deze
informele gelegenheid toont duidelijk aan, dat Metro-
Goldwyn-Mayer en Mullens zich behoorlijk wilden
doen informeren en daardoor te goeder trouw zijn";
dat Mr. Van Staay namens eiseres hierop in hoofdzaak
geantwoord heeft:
„Het doet mij genoegen, dat gedaagde uitvoerig is
ingegaan op de overeenKomst d.d. 31 Mei ïyjö, welke
hier werd overgelegd, en de overeenkomst van Juni
1938, waarvan het origineel hier eveneens ter tafel
ligt, en daarbij het bestaan erkent van de overeen
komst d.d. Juni 193/. Hoe zou het anders kunnen,
daar beide contracten het bestaan van een vroegere
overeenkomst impliceren en bovendien als schakel
in de bewijsvoering overbodig maken. Maar met dat
al is het toch voor eiseres zeer aangenaam, dat het
contract erkend wordt, daar dit thans in dit geschil
geen strijdpunt meer is, wat onnodig tijdverlies be
spaart. Het verheugt mij tevens te constateren, dat
gedaagde haar inzichten ten aanzien van ingeschre
ven en niet-ingeschreven licenties, zoals aangevoerd
op pagina 3 van haar „pleinotities", inmiddels heeft
gewijzigd. Oorspronkelijk beweerde zij, dat men zich
op het bestaan van een niet-ingeschreven licentie
niet kan beroepen. Thans heeft zij de juiste stelling
aanvaard, dat een niet-ingeschreven licentie precies
even bindend is als een wei-ingeschreven. Zij volgt
de redenering van eiseres nog verder en beaamt dat
er tussen beide licenties verschil kan bestaan ten
aanzien van de z.g. „zakelijke" werking tegenover
derden, dat wil zeggen dat een derde, die te goeder
trouw is, zich te zijnen aanzien op het niet-ingeschreven
zijn kan beroepen. „Welnu", zegt gedaagde thans „ik
wijs erop, dat ik hier volkomen te goeder trouw ben,
d.w.z. dat ik, tc;en ik de contracten sloot, niet op
de hoogte kon zijn van het bestaan van een niet-
ingeschreven licentie". Gedaagde verzuimt daarbij
evenwel overtuigende bewijzen aan te voeren voor
haar goede trouw. Tijdens de gehele behandeling van
dit geschil is wel zeer duidelijk gebleken, dat, zowel
de heer Mullens Sr. als Haghe Film volledig geïnfor
meerd waren. Het exploit van Mr. Jongbloed, de
circulaire d.d. 16 Februari 1940 van het Hoofdbe
stuur, de regeling d.d, 13 October 1936 tussen
Maclean en Vilcsinszky ten overstaan van het Hoofd
bestuur getroffen, waarbij het aan Ideaal Film opge
legde aan Maclean vergoeding te betalen om de ex
ploitatie van de uitvinding ter hand te kunnen nemen,
de z.g. „volmacht" van Hruska aan Vilcsinszky, het
onderhoud tussen Kagansky. Jongbloed en Mullens,
het zijn alle feiten, die de goede trouw van gedaagde
uitsluiten. Eiseres heeft reeds herhaalde malen uiteen
gezet, dat zij op het standpunt staat, dat zij het uit
sluitende licentierecht heeft, maar dat zij de Com
missie verzoekt Haghe Film te verplichten haar for
mele medewerking voor de inschrijving der licentie
te verlenen. Op de geciteerde brief d.d. 17 April 1935
wil ik niet meer ingaan, daar hierover te dezer zitting
reeds' een' uitvoerige discussie werd gevoerd, waarbij
gedaagdes stelling, dat uit deze en volgende brieven
zou blijken, dat Artur Laszlo toen geen gevolmach
tigde van Hruska meer zou zijn geweest, onhoudbaar
is gebleken";
dat Mr. Dijkstra na™f"* gedaagde hierna in hoofdzaak
heeft opgemerkt:
„Het was voldoende bekend, dat Vilcsinszky's ma
noeuvres dubieus waren";
dat Mr. Van Staay namens eiseres hierna zijn betoog als
volgt heeft voortgezet::
„Indien dit aan Metro-Goldwyn-Mayer voldoende
bekend was en zij dus ook kennis droeg van de affaire
Hruska/Vilcsinszky, dan was ook voor haar de no
dige voorzichtigheid ten opzichte van Hruska ge
boden. Het eigenaardige is, dat Metro-Goldwyn-
Mayer is afgegaan op de blote mededelingen van
Hruska, dat de volmacht was ingetrokken en ver
zuimd heeft ook maar enige informatie in te winnen
bij diens octrooigemachtigde, Artur Laszlo, die gedu
rende jaren namens hem met de Nederlandse octrooi
bezorger onderhandelde. Indien eiseres, zoals Mr.
Dijkstra heeft opgemerkt, Vilcsinszky te veel zou heb
ben vertrouwd, dan geldt dit ook voor Metro-Gold
wyn-Mayer ten aanzien van Hruska. Mr. Dijkstra
heeft ook aangevoerd, dat op het ogenblik, dat de
schenking werd verricht in Nederland nog geen
octrooi bestond en dat deze schenking derhalve een
contradictio in terminis zou zijn.. Het is juist, dat er
op dat ogenblik in Nederland nog geen octrooi be
stond, echter wel de uitvinding en het recht om deze
te exploiteren. Dat Mr. Jongbloed destijds niet op
verzoek van Mr. Dijkstra alles op tafel gelegd heeft,
is begrijpelijk., Hij had er ongetwijfeld goede redenen
voor het onderwerpelijke contract niet over te leggen.
Het is in mijn beroepsstand gebruikelijk in dat geval
een verzekering, dat er een contract is, als waar aan
te nemen";
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak als
volgt heeft geantwoord:
„Gedaagde erkent niet, dat Vilctsinszky aan Ideaal
Film in 1937 een uitsluitende licentie heeft verleend.
In de redenering werd dit slechts informatief gesteld.
Gedaagde wil erkennen, dat het in Vilcsinszky's be
doeling heeft gelegen een licentie 1937—1942 te ver
lenen, maar zolang zij geen overeenkomst had gezien,
kon zij daarvan geen kennis nemen. Eiseres beweert
wel dat gedaagde wist, dat de overeenkomst Vilc-
sinszky-Woudhuysen bestond, maar daar gaat het
niet om. Dit neem ik ongezien aan, dat had ik uit
het expoit van Mr. Jongbloed begrepen. Maar ,uit
het feit, dat hem geen inzage werd verleend en de
blote mededeling, dat de overeenkomst bestond, kou
door gedaagde c.s. nooit uit iets anders worden afge
leid, dan dat deze overeenkomst ten opzichte van de
rechtsverhoudingen niets te betekenen had";
dat de Secretaris der Commissie hierop gevraagd heeft:
„Welke voordelen heeft Vilcsinszky uit de zoge
naamde volmacht van Hruska getrokken? Hoe hoog
zijn de octrooikosten?"
dat Ir. Lips namens eiseres hierop in hoofdzaak geantwoord
heeft:
„Voor 1937 heeft Vilcsinszky een zeker bedrag van
Maclean ontvangen, dat Ideaal Film aan Maclean
in ruil voor machines heeft terugbetaald. Als direc
teur van Ideaal Film genoot Vilcsinszky een jaar
lang een salaris van 200.— per maand. Als men de
verdiensten van Vilcsinszky op zou tellen, zou men
tot de conclusie komen, dat hij er de gemaakte oc
trooikosten niet heeft uitgehaald. Rekening houdende
met het feit, dat er twee verzoeken tot voorgebruik