14
op deze uitkering is de bijzondere uitkering, die
moet aanvullen hetgeen de gemeenten te kort
zouden komen, wanneer zij slechts de algemene
uitkering kregen. Het gaat hier om een groot
bedrag, dat wordt geschat op 80 millioen.
De tweede correctie is de kortingsregeling,
met de bedoeling die gemeenten, die door de
algemene uitkering te veel zouden ontvangen,
weer enigszins in het gelid te brengen. Het enige
cijfer, dat in dit verband wordt genoemd en dat
het bedrag begroot, waarom het hier gaat, is
ruim 8 millioen, een betrekkelijk klein bedrag dus.
De commissie-Oud stelde voor om, wanneer de
belastingcapaciteit van bijvoorbeeld 10 pet. on
aangesproken bleef want een te grote alge
mene uitkering voert tot het opvoeren van de
belastingen beneden het toelaatbare maximum
ook de uitkering uit het gemeentefonds met
10 pet te korten.
De Regering kwam met een verbetering van dit
voorstel; de vermindering van de uitkering uit
het gemeentefonds bedraagt slechts de helft van
het percentage, dat de niet gebruikte belasting
capaciteit uitmaakt van de gehele capaciteit
Ik ontken in geen enkel opzicht, dat de Re
gering voor haar standpunt deugdelijke en waar
devolle argumenten aanvoert.
Mijn bezwaar is dan ook niet gericht tegen
de argumentatie van de Regering.
Ik meen echter, dat de contra-argumenten ster
ker wegen dan hetgeen de Regering ter verde
diging van haar standpunt aanvoert. Ik zou dan
op een drietal overwegingen de aandacht willen
vestigen.
In de eerste plaats verslapt mijns inziens de
kortingsregeling de prikkel tot een zo zuinig mo
gelijk beheer der gemeentefinanciën.
Immers wanneer men ten gevolge van bezuini
ging het resultaat zou kunnen bereiken, dat de
belastingen kunnen worden verlaagd, dan zal het
resultaat hiervan slechts voor een deel ten goede
komen aan de gemeenten.
Wanneer het bij het opmaken van de begrotin
gen blijkt, dat niet liet maximale belastingpercen
tage behoeft te worden gebruikt om de begrotüng
sluitend te maken, dan is de verleiding groot om
de uitgaven zodanig op te voeren, dat het volledig
toegestane belastinggebied wordt aangesproken*
Ik geloof niet, dat het theorie is. Het is boven
dien verklaarbaar. Immers, de gedachte, die ook
aan dit wetsontwerp niet vreemd is, was deze,
dat aan de gemeenten een bepaald bedrag ter
beschikking werd gesteld om in de behoeften te
voorzien. Waar in het algemeen dit bedrag te
ïaag was, was de eerste gedachte: dit bedrag
kunnen wij ook volop gebruiken, want dat is
te onzer beschikking. Zo zijn ook thans in het
besef der gemeenten twee elementen aan elkaar
verbonden: het beschikbare bedrag en de uit-
caven, die tot dat bedrag mogen gaan. Deze ge-
dachtengang moet worden doorbroken.
Eike mogelijkheid, die de gemeenten zien om
tot verlaging der lasten te komen moet worden
aangegrepen. Die mogelijkheid realiseert men het
beste, wanneer de vruchten volledig aan de ge
meente zelf ten goede komen. Een gedeeld resul
taat verslapt de activiteit in dezen. Men kan dit
zwakheid noemen, maar feit is, dat de niet slui
tende begrotingen en het dientengevolge steun
verlenen door het Rijk de uitgavenpolitiek in die
zin hebben beheerst, dat men de uitgaven niet in
de eerste plaats heeft getoetst aan het gemeen
telijk begrotingsbeeld, maar aan de verwachting,
dat het Rijk wel zou bijspringen.
De terugkeer tot de juiste toetsing, die ook
de Regering wil, wordt bevorderd door het niet
opnemen der kortingsregeling.
Nu zegt de Minister in de Memorie van Ant
woord, dat er geen aanleiding bestaat om te
vrezen, dat het uitgavenpeil onnodig zal worden
opgeschroefd, vanwege de noodzaak der interne
sanering, daar de reserves zijn opgeteerd, te
korten van vorige dienstjaren ongedekt zijn ge
bleven, enz.
Dit argument van de Regering snijdt echter in
eigen vlees, het tast de bewijsvoering van de
Minister zelf aan, want in deze gedachtengang
zal er van de aanwezigheid van een kortingsge
bied in het geheel geen sprake zijn en zal dus ook
een kortingsregeling niet aan de orde komen; dan
heeft zelfs in het kader van wat de Regering
voorstelt de kortingsregeling geen zin.
Het is zelfs zo, dat de Minister in de Me
morie van Antwoord de gemeenten animeert om
deze weg in te slaan; maar waar blijft dan de
noodzaak van een kortingsregeling nog?
De gemeenten, die ook dan nog de mogelijk
heid hebben voor een overschot, zijn wel uiterst
dun gezaaid.
De Minister roept in de Memorie van Ant
woord het beeld op van enkele gemeenten, die
mogelijk alle belastingen kunnen afschaffen zon
der kortingsregeling. Ik zie dat nog niet, wan
neer ik de woorden over de interne sanering lees,
maar zelfs al was zulks wel het geval, dan ge
loof ik, dat dit de prijs mag zijn voor de werking
van de goede impulsen, voortvloeiende uit het
geheel ten goede komen aan de gemeenten van
de resultaten ener belastingverlaging of het niet
opvijzelen van de belastingen.
Mij tweede overweging heeft betrekking op
het toezicht van Gedeputeerde Staten op de ge
meentelijke financiën.
Dit toezicht zal wel zeer worden verscherpt,