25 van 15 September; dat gedaagde op 23 September schriftelijk en aangetekend, nogmaals een uiteenzetting van het daar tegen als harerzijds ingenomen standpunt heeft gegeven, bij welke uiteenzetting gedaagde onverminderd volhardt; dat naar de mening van gedaagde eiser in zijn vorderingen niet- ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat hem dezelfde moeten worden ontzegd, niet alleen omdat generlei overeen komst tussen partijen is tot stand gekomen, maar ook omdat ten eerste gedaagde niet de beschikking heeft over de show room en de copieën van het Brusselse M.G.M.-bureau en zodanige beschikking ook niet door een uitspraak van de Commissie kan verkrijgen en ten tweede omdat de door eiser gepretendeerde overeenkomst een door de Bondsreglemen ten verboden keuze-overeenkomst zou zijn. die door de Com missie niet zou kunnen worden gesanctionneerd; dat eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij bij de be sprekingen ten kantore van gedaagde op 20 September 1948 heeft volhard bij zijn standpunt, als neergelegd in zijn brief van 15 September; dat hij nadrukkelijk heeft verklaard slechts op basis van die brief bereid te zijn de onderwerpelijke films in Brussel te gaan bezichtigen; dat hij namelijk vroeger in het buitenland een aantal dezer films had gezien, maar dat er nog tien films niet door hem waren bezichtigd; dat de deer de heer Childhouse eerst nadat partijen op basis van de briet van 15 September tot overeenstemming waren gekomen en de bezichtiging der films in Brussel was geregeld, een ander standpunt is gaan innemen, maar dat zulks aan hetgeen was overeengekomen niets meer kon veranderen; dat de brief van 15 September weliswaar geen tussen partijen aangegane overeenkomst is, maar wel de basis om tot een overeen komst te geraken; dat in eerste instantie bij de onderhande lingen tussen partijen gesproken is over een reservering van twaalf weken voor de vertoning van een aantal der onderwer pelijke films in het Apollo Theater te 's-Gravenhage, maar dat gedaagde later tot eisers verwondering van het onderwerp toL het reserveren van zulk een aantal weken is afgestapt; dat wat Leiden betreft een aantal van 15 films te kiezen uit 27 hoofdfilms was overeengekomen, zij het dat eiser voor zichzelf zijn keus reeds op 10 dezer films had bepaald, zodat hij uit de resterende films er nog vijf zou moeten kiezen; dat eiser het standpunt heeft ingenomen, dat hij de afsluiting van films voor Leiden alleen in combinatie met een afsluiting van films voor zijn bioscoop in Den Haag zou kunnen accep teren; dat A. C. Childhouse namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij bij de besprekingen op 20 September na drukkelijk heeft gezegd, dat hij de onderhandelingen niet wenste voor: te zetten zolang eiser vasthield aan zijn brief van 15 September en dat gedaagde zich vrij achtte, zolang niet eiser de onderwerpelijke films zou hebben gezien; dat daarop eiser een termijn van veertien dagen voor de bezich tiging der films verlangde, maar dat gedaagde niet bereid was de films zolang te blokkeren; dat eiser vervolgens heeft toegezegd reeds de volgende dag de films in Brussel te gaan bezichtigen; dat de heer Childhouse echter nog diezelfde dag kennis heeft genomen van een volledige vertaling in het Engels van eisers brief van 15 September en dat hij daarop aan eiser heeft doen weten, dat gedaagde de onderhandelingen niet wenste voort te zetten, zolang eiser aan de overeen komst, als vervat in die brief, vasthield, aangezien zulk een overeenkomst niet was tot stand gekomen en de inhoud van die brief slechts beschouwd kan worden als een basis voor verdere onderhandelingen op voet van vrijblijvendheid; dat de heer P. Paternotte namen gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde weliswaar in principe accoord is gegaan met de door eiser gedane aanbieding voor Leiden, maar dat hij nimmer de door eiser aangeboden twaalf ver toningsweken in Den Haag van de hand heeft gewezen, zij het dat hij het standpunt heeft ingenomen, dat hij eerst kan onderhandelen, nadat eiser de films in kwestie zou hebben bezichtigd; dat de heer A. M. van Gils namens eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat door eiser bij de bespreking ten kantore van gedaagde op 20 September het standpunt is ingenomen, dat eisers brief van 15 September de condities bevatte waar omtrent overeenstemming tussen partijen was bereikt en dat dus aan deze condities niet meer getornd kon worden; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrage- Reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder- landsch Bioscoop-Bond; dat de verklaringen van partijen over het al dan niet be reikt zijn van wilsovereenstemming ter zake van de inhoud van een overeenkomst als omschreven in eisers brief van 15 September 1948 diametraal tegenover elkaar staan; dat een nader onderzoek om vast te stellen, of die wils overeenstemming tussen partijen inderdaad bereikt is, geen zin heeft, daar het aangaan tussen twee leden van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond van een overeenkomst als om schreven in eisers brief van 15 September 1948 een hande ling zou zijn in strijd met het Bedrij f sreglement ter zake ener Aanvulling van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films d.d. 8 Januari 1946 en het Bedrij f sbesluit in zake de Uitvoering der Deviezenregeling d.d. 24 Augustus 1948; dat immers eiser in die brief aan gedaagde heeft bevestigd dat tussen partijen zou zijn overeengekomen: a. dat eiser een keuze zal maken uit 15 met name genoemde films voor eerste-week-vertoning in het Apollo Theater te 's-Gravenhage; b. dat gedaagde aan eiser de eerste keus zou geven uit een lijst van.27 door gedaagde aangekondigde films, waarvan eiser er 15 in het Luxor Theater te Leiden zou vertonen; c. dat de exploitant van het Casino Theater te Leiden na eiser films zou kiezen uit bedoelde lijst ter vertoning in genoemde bioscoop gedurende ten minste 10 weken; dat hierdoor gehandeld zou worden in strijd met artikel 4 der Aanvullende Bondsvoorwaarden, waarbij het aan de leden van de Bond verboden is een vertoningsovereenkomst omtrent een of meer hoofdfilms aan te gaan, alvorens de desbetreffende exploitant in de gelegenheid is gesteld de hoofdfilms, waarop de overeenkomst betrekking heeft, te be zichtigen in een bedrij f svoorstelling; dat de meeste der desbetreffende films nog niet in een bedrij f svoorstelling zijn vertoond en overigens door eiser is erkend, dat hij siechts een deel der onderhavige films hier te lande of in het buitenland in een voorstelling heeft bezich tigd, en dat dus voor wat de niet door hem bezichtigde films betreft ook een beroep op de uitzonderingsbepaling vervat in artikel 7 der Aanvullende Bondsvoorwaarden niet opgaat; dat de overeenkomst als omschreven in eisers brief van 15 September 1948 bovendien in strijd is met artikel 3 van het Bedrij f sbesluit in zake de Uitvoering der Deviezenrege ling, behelzende, dat elke hoofdfilm voor elke bioscoop af zonderlijk zal worden verhuurd met dien verstande, dat het al dan niet aangaan van een vertoningsovereenkomst voor een hoofdfilm niet afhankelijk is van het aangaan van een of meer vertooningsovereenkomsten voor andere films; dat eiser immers het huren van films voor zijn Apollo Theater te 's-Gravenhage, naar hij ter zitting nog eens ver klaard heeft, in de beweerde overeenkomst afhankelijk heeft gesteld van het leveren van films voor zijn Luxor Theater te Leiden en zelfs voor het niet door hem, maar door een ander lid geëxploiteerde Casino Theater te Leiden;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 27