betalen, welke de leden van de I.T.O.A. geëist hadden Hij verklaarde, dat de formule voor de berekening van de aan de ASCAP verschuldigde rechten, ofschoon deze een monopolie heeft, juist zijn. Hij had ook kunnen vaststellen dat de eisers „ten gevolge van de overtreding^van de ASCAP tijdens de duur van dit proces (1942-1948) geen schade geleden hebben". Zowel de vertegenwoordigers van de ASCAP als de woordvoerders van de eisers verklaarden t.z.t. in hoger beroep te zullen gaan. ASCAP nam evenwel terstond in overweging de gevolgen van haar eventueel terugtrekken op het gebied van de concessionnering van filmmuziek in de bioscopen zonder in cassatie te gaan. De beslissing Uit de tekst van het rechterlijk bevel blijkt dui delijk, dat de beslissing op deze wijze gevallen is, omdat de ASCAP in Augustus 1947 van de bio scopen berekening der rechten op een andere ba sis dan naar het aantal zitplaatsen verlangde, wat de door de bioscopen aan ASCAP te betalen be dragen met bijna 300% verhoogde. Bovendien heeft de overeenkomst van Februari 1948 tussen de ASCAP en de Theatre Owners of America een rol gespeeld, omdat de ASCAP daarbij nog vast hield aan haar oorspronkelijke berekening op basis van het zitplaatsenaantal, maar de verschuldigde rechten met 25 a 30% wist te verhogen. De voor de onafhankelijke bioscopen gunstige beslissing van Juli 1948 komt in het kort op de volgende vijf punten neer: 1Rechter Leibell verordende, dat de ASCAP van alle openbare opvoeringsrechten bij film- Meis/es van Saparoea in een statige reiaans. Uit Je film: „SAPAROEA" van N.V: Mullifilm - Batavia vertoningen van composities, die met films ge synchroniseerd zijn, afstand moet doen „bin nen een redelijke tijdsruimte", en ,,deze rech ten aan de bezitter van de oorspronkelijke au teursrechten der liederen over moet dragen." 2. Hij verbood de ASCAP in den vervolge „open bare opvoeringsrechten van welke op films ge synchroniseerde muziekcomposities ook te ver werven, wanneer zulk een muziekompositie in verbinding met de vertoning van zulk een film in het openbaar voor het behalen van winst wordt uitgevoerd." 3. Verder verbood hij de leden van de ASCAP te weigeren „aan de filmproducenten het recht te verlenen, in het openbaar voor het behalen van winst door middel van filmvertoning alle muziekcomposities ten gehore te brengen, welke zij aan de filmproducenten toestaan in hun films te synchroniseren". 4. Ook is het de leden van de ASCAP verboden „de rechten der openbare door middel van filmvertoningen voor het behalen van winst plaats vindende uitvoeringen" van welke van hun composities ook nog aan derden, behalve aan filmproducenten, te verlenen. 5. Verder verbood de rechter de ASCAP en haar leden „met producenten samen te spannen met het doel een clausule in te voegen in contrac ten, welke de producenten met de biosopen af sluiten, welke direct of indirect de biosopen verplicht, als voorwaarde voor de filmvertonin gen een vergunning aan de ASCAP te verzoe ken". De rechter beschreef de geschiedenis van de ASCAP tot in bijzonderheden en ontleendde haar practijken, welke voor hem aanleiding waren, haar tot monopoliehoudster te verklaren. „De aaneensluiting van de leden van de ASCAP ten doel hebbende de overdracht van alle nièt-dramatische opvoe ringsrechten aan de ASCAP is een aaneensluiting tot internatio nale beperking van handel en nij verheid" verklaarde hij. „Dit be perkt de concurrentie onder de leden van de ASCAP bij de ver koop van de opvoeringsrechten aan de filmproducenten, terwijl aan deze evenwel de rechten tot opname zijn overgedragen. De weg, waarlangs de films kunnen worden gebruikt, is beperkt tot die bioscopen, die in het bezit zijn van een concessie van de ASCAP, welke betrekking heeft op de opvoeringsrechten van de op de films gesynchroniseerde ASCAP-muziek."

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 14