29 OPNIEUW RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VERNIETIGT het vonnis van de Commissie van Ge schillen, waarvan beroep; ONTZEGT appellant zijn vordering; VEROORDEELT appellant in de kosten dezer arbitra ge, in totaal bedragende 100.(honderd gulden); Aldus gewezen te Amsterdam, op Maandag 22 November 1948. o In zake: FIRMA SCALA THEATER, exploiterende het Scala Theater te Nijmegen en kantoorhoudende aan de Eiermarkt aldaar, appellante, oorspronkelijk gedaagde, en FIRMA VERENIGDE NIJMEEGSE BIOSCOPEN, ge vestigd te Nijmegen en kantoorhoudende al daar aan de Groesbeekseweg 12, geintimeerde oorspronkelijk eiseres. De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten, enz., enz. IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge schillen (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, gewezen op "16 Februari 1948, van welk vonnis de beslissing luidt: „VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een be drag van alsmede in de geschilkosten, be dragende 25. IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante bij request d.d. 28 Februari 1948 beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) d.d. 16 Februari 1948, van welk stuk afschrift aan dit vonnis is gehecht, en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Raad met inachtneming van de daarvoor regle mentair gestelde termijn partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Maandag 25 October 1948 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde tijd en plaats zijn verschenen: namens appellante de heren J. A. Vriezen, A. Piersen en Mr. M. L. G. M. Custers, rechtskundig raadsman en na mens geintimeerde de heren D. Siem, A. Maertens en Mr. J. H. J.- Zuidema, rechtskundig raadsman; dat Mr. J. H. J, Zuidema namens geïntimeeerde in hoofd zaak heeft verklaard, dat ter tegemoetkoming aan de be zwaren van de 5 Nijmeegse exploitanten, wier biosco pen na de oorlog niet functionneerden omdat zii verwoei* of gevorderd waren tegen exploitatie van een theater te Nijmegen door de Firma Scala Theater in Januari 1946 een overeenkomst is aesloten tussen de firma Scala Theatef en een combinatie jan betrokken gedupeerde exploitan ten, de toen in oprichting zijnde Stichting „Verenigde Nij meegse Bioscopen' waarbij de Firma Scala Theater zich verbond een bepaald percentage van haar recettes aan de Stichting ai te dragen en waarin artikel 2 voorzag in een mindering van de bijdrage naar gelang de getroffenen tot normale exploitatie zouden komen (met 1/5 per terugkeren de exploitatie), waarvan de exploitaties in het Canisius- en Aloysius Theater nadrukkelijk werden uitgezonderd, om dat deze niet als normale exploitaties werden beschouwd; dat toen het Con rcrtgebouw „De Vereniging" weer kon gaan exploiteren, op dezelfde wijze als voor de Bevrij ding gedurende vier dagen per week, de bijdrage van de Firma Scala Theater vanzelfsprekend met 1/5 is vermin derd; dat op een gegeven moment aan het Canisius Thea ter zijn vroegere bestemming werd hergeven en de bioscoop het verder gebruik werd opgezegd; dat daarna een tijde lijke exploitatie in de Akkerlaan Bio is gopend, welke echter maar op een drietal dagen per week ter beschik king stond en slechts 270 zitplaatsen had, terwijl het Canisius Theater met 700 a 800 zitplaatsen iedere dag geëxploiteerd werd en dus slechts als een zeer gedeel telijke vervanging is te beschouwen; dat een en ander voor de Stichting een grote achteruitgang in inkomsten bete kende; dat de Firma Scala Theater de opvatting was toege daan, dat thans een bioscoop weer in bedrijf was en zij deswege haar bijdrage met 1/5 kon verminderen; dat een dergelijke uitleg van artikel 2 natuurlijk niet de bedoeling was; dat wat de argumentering van appellante in haar verweer tegen het vonnis van de Commissie van Geschil len aangaat, dat „regelmatig" niets anders betekent dan ,,op gezette tijden, met een zekere regel", aangevoerd kan worden, dat dan consequent doorgeredeneerd, ook het ge ven van bioscoopvoorstellingen éénmaal per maand op re gelmatige tijden, regelmatige filmvertoningen zouden zijn, hetgeen natuurlijk niet de bedoeling van artikel 2 is, maar daar gedacht is aan theaters, die althans als vervanging van de verloren gegane theaters kunnen gelden; dat hierbij zij opgemerkt, dat Concertgebouw „De Vereniging" ook vroe ger slechts op vier dagen per week voorstellingen gaf en dus zuiver een hervatting van de vroegere exploitatie was; dat voorts in de Akkerlaan Bio zelfs niet regelmatig ge ëxploiteerd werd overeenkomstig de opvatting van appel lante, aangezien men: voor de filmvertoningen aldaar niet geregeld op de drie dagen waaronder de Zondagen - kon rekenen, immers heeft men van de 65 Zondagen maar op 47 Zondagen de Ix-schikking over de bioscoop gehad en is eenmaal gedurerd'e vier hele weken het gebruik van de bioscoop aan de Stichting ontzegd; dat ten slotte op het verweer van appellant*;, dat de Commissie van Geschil len in haar uitspraak tegenstrijdig is geweest, aangevoerd kan worden, dat dit philosofisch juist moge zijn, maar dat toch duidelijk de bedoeling van de Commissie van Geschil len is, vast te stellen- dat, al acht zij de Akkerlaan Bio niet onder dit artikel 2 tv» vallen, zelfs ingeval dit wel zo mocht zijn, dit theater onder de uitzonderingen zou val len, (het Canisius Theater); dat immers, wanneer de ap paraten van het Canisius Theater naar de Akkerlaan Bio worden overgebracht, men niet kan zeggen, dat deze laat ste de hervatting van een vooroorlogse exploitatie is; dat Mr. M. L. G. M. Custers namens appellante in hoofd zaak heeft verklaard, dat hij ernstig bestrijdt, dat de" af trek als bedoeld in artikel 2 alleen zou kunnen geschieden ingeval een min of meer gelijkwaardige bioscoop weer films zal vertonen; dat deze bewering gestaafd kan worden aan de hand van verworpen redacties van artikel 2; dat een van de eerste redacties aftrek mogelijk maakte, wanneer gelijkwaardige permanente exploitaties in gebruik worden genomen of gelijkwaardige noodexploitaties ten minste 1 jaar in functie waren; dat deze uitzondering uit het artikel is weggevallen, omdat de Firma Scala Theater wilde we ten, waar ze aan toe was; dat voor het Canisius- en Aloy sius Theater, waar toen reeds een noodexploitatie was, uit drukkelijk een uitzondering is gemaakt, omdat ze anders on der het artikel waren gevallen en voor aftrek in aanmer king waren gekomen, terwijl het niet de bedoeling was voor dergelijke theaters de bijdragen te verminderen; dat appellante op het standpunt staat, dat de bedoeling van artikel 2 is, dat óf een behoorlijke exploitatie wordt ge opend, óf in het geheel geen exploitatie; dat hij overigens de opvatting van de Commissie van Geschillen, als zou voor aftrek alleen maar in aanmerking komen het geval wan neer een der verwoeste bioscopen weer in exploitatie zou worden genomen, bestrijdt en te dien aanzien wil opmerken, dat indien dit inderdaad de bedoeling van artikel 2 zou zijn, het niet alleen voor het onderhavige geval zou gelden en ook het Centrum Theater buiten artikel 2 zou vallen, waarvan niemand weet in plaats van welk theater het is

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 31