22
tekenen; dat de heer G. M. Th. Gielisse, die directeur van
gedaagde is, bezwaar tegen het contract maakte, o.a. wegens
het verlangde filmhuurpercentage van 323^; dat derhalve de
door eiseres ter tekening ingezonden contracten zijn geretour
neerd en dat ook verder nimmer overeenstemming tussen
partijen is bereikt;
dat de heer P. Ooms Jr. namens eiseres in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de heer J. J. L. Gielisse bij de besprekingen
op 14 October geen voorbehoud ten aanzien van nader over
leg met zijn vader heeft gemaakt; dat er door gedaagde ook
geen bezwaren zijn gemaakt tegen het filmhuurpercentage van
yiYi, maar dat alleen ter sprake zijn gebracht moeilijkheden,
die tussen gedaagde en andere filmverhuurders gerezen waren
met betrekking tot de indeling der vertoningsweken in Den
Haag; dat eiseres op dit punt gedaagde ten volle tevreden
heeft gesteld voor wat het nieuwe contract betreft; dat wel
iswaar de heer J. J. L. Gielis.se geweigerd heeft de aanvraag
formulieren te tekenen, maar dat dit geschiedde met het
motief, dat hij dergelijke formuleren nimmer pleegt te teke
nen; dat de heer J. J. L. Gielisse daaraan bovendien heeft
toegevoegd: Stuur de contracten maar; dat daaruit volgt, dat
er tussen partijen volkomen wilsovereenstemming was bereikt;
dat de heer J. J. L. Gielisse vervolgens in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij niet tot de heer Ooms gezegd heeft: stuur
de contracten maar; dat de heer Ooms weliswaar gevraagd
heeft, of hij de contracten zou sturen, maar dat de heer
J. J. L. Gielisse daarop gezegd heeft: ik vind het best dat U
de contracten stuurt; dat hij daarbij echter het voorbehoud
heeft gemaakt, dat overleg met zijn vader nodig was, voordat
overeenstemming zou kunnen worden bereikt; dat gedaagde
overigens volhoudt, dat het hoge filmhuurpercentage het grote
struikelblok is geworden;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten
en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Neder
landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de
Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn
onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in
dat arbitrage-reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat de tussen de ver
tegenwoordiger van eiseres en de bedrijfsleider van gedaagde
gevoerde besprekingen zeer ver gevorderd waren in de rich
ting van het tot stand komen van een overeenkomst als in
eiseresses vordering is omschreven;
dat gedaagde echter ontkent, dat ten slotte wilsovereen
stemming tussen partijen is bereikt en dat eiseres er niet in
geslaagd is het tegendeel te bewijzen;
dat hoewel de Commissie zich met kan onttrekken aan de
indruk, dat op 14 October 1948 tuSsen de bedrijfsleider van
gedaagde en de vertegenwoordiger van eiseres op alle punten
overeenstemming was bereikt en beiden het tekenen van de
contracten nog slechts als een formaliteit beschouwden,
eiseresses vordering wegens gebrek aan bewijs ongegrond
moet worden geacht en haar deze vordering moet worden
ontzegd;
dat eiseres moet worden veroordeeld in de geschilkosten,
die met het oog op de omvang van het geschil, op 50.zijn
bepaald;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
ONTZEGT aan eiseres haar tegen gedaagde ingestelde
vordering;
VEROORDEELT eiseres in de geschilkosten, bedragende
50.—.
Aldus gewezen te Amsterdam op 3 Januari 1949.
In zake:
SCALA THEATER N.V., gevestigd te Rotterdam en kan
toor houdende te 's-Gravenhage, Spuistraat 21, eiseres en
MAATSCHAPPIJ TUSCHINSKI N.V., gevestigd te Am
sterdam en kantoor houdende aan de Hobbemastraat 20
aldaar, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten enz. enz.
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 17 November 1948 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag, 15 December 1948 op het
Bondsbureau te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn R. Uges Jr., directeur van eiseres
en Mr. K. Blom, voorzitter van de raad van beheer van
gedaagde;
dat Mr. K. Blom namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat beide partijen en de N.V. Maatschappij tot Exploi
tatie van het City Theater gezamenlijk het Lutusca Theater
te Rotterdam hebben gesticht en in exploitatie hebben geno
men en dat zij daarbij tevens zijn overeengekomen, dat een
eventuele tweede noodexploitatie te Rotterdam door dezelfde
drie participanten in dezelfde onderlinge verhouding voor
gezamenlijke rekening zou worden ter hand genomen; dat ge
daagde bij haar pogingen om de exploitatie van het Luxor
Theater te Rotterdam in handen te krijgen tegenwerking van
eiseres heeft ondervonden; dat eiseres daardoor het onderling
vertrouwen tussen de drie participanten heeft beschaamd en
dat gedaagde derhalve niet bereid is een deel van de exploi
tatiewinst aan eiseres te betalen;
dat de heer R. Uges Jr. namens eiseres daartegen in hoofd
zaak heeft aangevoerd, dat hij aanvankelijk in het plan om
het Luxor Theater te gaan exploiteren niet is gekend; dat
er door het Bestuur van de Afdeling Rotterdam bezwaren
zijn gemaakt tegen het in exploitatie nemen van het Luxor
Theater te Rotterdam door gedaagde, aangezien gedaagdes
positie ten opzichte van de andere exploitanten daardoor te
overheersend zou worden; dat hij zich verplicht achtte als
Hoofdbestuurslid een dienovereenkomstig standpunt in te
nemen; dat nu desondanks de vereiste toestemming aan ge
daagde voor de noodexploitatie in het Luxor Theater te Rot
terdam is verleend, daarop van toepassing is de tussen partijen
en de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van het City Thea
ter gemaakte afspraak; dat gedaagde deze afspraak ten op
zichte van de N.V. City Theater ook heeft gehonoreerd en
nu ook haar verplichtingen tegenover eiseres behoort na te
komen;
dat Mr. Blom namens gedaagde daartegen in hoofdzaak
heeft aangevoerd, dat eiseres door tegen het verlenen der
toestemming aan gedaagde voor de exploitatie van het Luxor
Theater te ageren, het vertrouwen, waarop de overeenkomst
betreffende het gezamenlijk exploiteren van noodtheaters be
rustte, heeft beschaamd;
dat de heer Uges namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij in het ontwerpen van het plan voor het
vestigen van een noodexploitatie in het Luxor Theater niet
is gekend; dat hij nimmer met dit plan accoord is gegaan en
dat hij niets anders gedaan heeft dan het standpunt, dat door
de gezamenlijke Rotterdamse exploitanten ten opzichte van