27
een en ander op de voorwaarden als tussen partijen over
eengekomen, namelijk: voor de duur van twee weken
tegen een filmhuur van 32M der netto recettes onder
bepaling dat gedaagde gehouden zal zijn tot prolongatie
na afloop van de tweede week, indien op de Maandag
avond van die week aan het einde van de laatste voor
stelling de bruto-ontvangsten gelijk of meer dan 50
van de capaciteit van Metropole Palace zullen bedragen
gebaseerd op het normale aantal voorstellingen;
Verklaart eiseresses vordering tot betaling van een
dwangsom niet ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de geschilkosten, bedragende
100.—.".
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellant bij request d.d. 13 Mei 1949 beroep heeft aan
getekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschil
len (Eerste Kamer) d.d. 11 Mei 1949, van welk request af
schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op
Maandag 16 Mei 1949 op het Bureau van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde
haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten
nader mondeling toe te lichten;
dat op gemelde plaats zijn verschenen de heer A. G. van
Tol, appellant en de heren Seymour Moses. directeur,
P. Paternotte, sales-manager en Mr. R. H. Dijkstra, rechts
kundig raadsman van geïntimeerde, benevens de heer Noëls,
leider van het City Theater te 's-Gravenhage, als getuige;
dat de heer A. G. van Tol in hoofdzaak heeft verklaard,
dat het feit, dat hij op 20 Mei de film „Thirty seconds over
Tokyo" niet wil vertonen force majeure is; dat hij dikwijls
een film met een ander theater samendraait en het herhaalde
lijk is gebeurd, dat indien een van de partners door prolon
gatie van een voorafgaande film, de film die samen gedraaid
werd moest verschuiven, de ander daaraan medewerking ver
leende; dat daaraan ook verschillende verhuurders medewer
king hebben verleend; dat hij de film .Johnny Belinda" in
Februari in het buitenland heeft gezien; dat hij daarop aan
de heer Groen te kennen heeft gegeven de film te willen
huren, waarmede de heer Groen accoord was, echter onder
het voorbehoud, dat de film in twee theaters tegelijk zou
moeten worden vertoond; dat deze film al in Februari was
afgesloten, zij het zonder contract, hetwelk pas in April is
getekend; dat aanvankelijk niet bekend was welk theater de
film „Thirty seconds over Tokyo" zou mede draaien; dat
spreker over het feit, dat dit het Rex Theater is geworden
nogal ontsticht was, gezien de veel lagere toegangsprijzen,
die het Rex Theater heft; dat spreker met betrekking tot de
datum van 20 Mei nog het voorbehoud heeft gemaakt, dat
hij hiermede accoord ging indien er geen prolongatie van
voorafgaande films zou plaats vinden, waarvan de betekenis
voor ieder duidelijk moest zijn, aangezien het Metropole
Palace geregeld samendraait;
dat Mr, R. H, Dijkstra namens geïntimeerde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat het grote bezwaar van de zijde van
geïntimeerde tegen de heer Van Tol is, dat hij geen rekening
heeft gehouden met de moeilijkheden die uit het samendraaien
kunnen voortvloeien; dat immers de heer Van Tol bij het
aangaan van het contract met geïntimeerde deze niet gewaar
schuwd heeft, dat hij vóór 20 Mei nog met het Asta en met
het City Theater moest samendraaien, waardoor de vertoning
van .Thirty seconds over Tokyo" mogelijk enige weken op
geschoven zou worden; dat in dat geval de heer Van Tol
het contract niet gekregen zou hebben, aangezien het feit,
dat hij 20 Mei als inzetdatum kon geven de week waarin
Hemelvaartsdag valt hem het contract heeft bezorgd; dat
het contract in April is gesloten en toen direct de vertonings
datum is gegeven; dat de datum van 20 Mei meteen was
gefixeerd, behoudens prolongatie van de film ,,Berlin Ex
press", zoals door geïntimeerde op 26 April met zoveel woor
den aan appellant is bevestigd, welke film op 13 Mei zou
worden ingezet; dat het risico dat deze film geprolongeerd
zou worden practisch nul was; dat, nu in plaats van „Berlin
Express" op 13 Mei „Life with Father" is ingezet, de bereid-
verklaring van geïntimeerde natuurlijk nog geldt; dat er nog
oeen orinineel contract met betrekking tot de film „Thirty
seconds over Tokyo", getekend door de heer Van Tol, is;
dat op het moment dat de heer Van Tol het aanvraagformu
lier voor „Thirty seconds over Tokyo" inzond, namelijk
6 April, de betrokken film nog niet aan een ander theater in
Den Haag was verhuurd; dat echter toen het aanbod van
de heer Van Tol op 19 of 20 April door geïntimeerde werd
geaccepteerd, zij tegelijkertijd de onderhavige film met het
Rex Theater heeft afgesloten; dat geïntimeerde de toevoeging
van de heer Van Tol in het contract, namelijk „dat hij als
de film een debacle zou worden, niet tot een tweede week
gehouden zou zijn" niet kon accepteren, doch wel zou hebben
kunnen accepteren, indien de heer Van Tol in het contract
zou hebben aangetekend, dat de tweede week zou komen te
vervallen, wanneer de opbrengst beneden een bepaald bedrag
bleef;
dat de heer Seymour Moses namens geïntimeerde in hoofd-
raak heeft verklaard, dat de briefwisseling en het contract
niet afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, doch dat
de brieven waar beide partijen het mee eens zijn, moeten
worden beschouwd als in het contract te zijn opgenomen;
dat uit alle brieven blijkt, dat de datum van 20 Mei was
bepaald;
dat de heer Noëls in hoofdzaak heeft verklaard,
dat door het City Theater de film „Johnny Belinda" in
April is afgesloten; waarbij het de conditie werd gesteld, dat
het de film alleen tezamen met het Metropole Palace kon
krijgen; dat spreker hieruit opmaakt, dat reeds met het Metro
pole Palace gesproken was;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle ge
schillen tussen de leden onderling met uitsluiting van de
burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbi
trage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement;
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van het onder
havig geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin uit
spraak te doen als arbitrage-college in tweede en hoogste
instantie;
dat appellant overeenkomstig het daaromtrent in het Arbi
trage-Reglement bepaalde tijdig in beroep is gekomen;
dat appellant als voornaamste grief heeft naar voren ge
bracht, dat de Commissie van Geschillen geen rekening heeft
gehouden met het feit, dat hij in een dwangpositie verkeerde
en dat hij had rekening te houden met de verplichtingen, die
hij tegenover andere verhuurders en exploitanten had ten aan
zien van films afgesloten en gedateerd voor de film „Thirty
seconds over Tokyo", welke verplichtingen door de lang
durige prolongatie van de film „Mijnheer de Gouvernante" in
het Asta Theater met welk theater hij onder meer had
samen te draaien niet konden worden uitgevoerd;
dat de Raad bij zijn onderzoek is gebleken, dat de door
geïntimeerde geëiste inzetdatum weliswaar een rol heeft ge
speeld bij de tot stand koming van de vertoningsovereenkomst
ter zake van de film „Thirty seconds over Tokyo", doch
geïntimeerde er niet in is geslaagd het bewijs te leveren, dat
deze inzetdatum daarvan een integrerend deel is geweest;
dat overigens, voorzover geïntimeerde stelt, dat de Hemel
vaartsdag met betrekking tot de inzetdatum van belang zou
zijn met betrekking tot de inzetdatum niet is komen vast te
staan, dat de vertoning van de film „Thirty seconds over
Tokyo" in het Metropole Palace aan de Hemelvaartsdag ge
koppeld was, aangezien toch, zoals uit de stukken blijkt, in
de mogelijkheid was voorzien, dat de vertoning van genoem
de film ook van de zijde van geïntimeerde een week zou
worden opgeschoven;
dat naar de mening van de Raad het onderhavige geschil