29
wijzingen zijn voor het feit, dat de heer Weisman de hele
smalfilmpartij heeft verkocht, waarbij de vraag rijst hoeveel
hij daarvoor heeft gekregen, waarop alleen de heer Weis
man kan antwoorden; dat de heer Weisman natuurlijk de
gegevens over de verkoop niet meer in détails kan weten,
doch dat het zijn plicht is zoveel hem mogelijk is medewer
king te verlenen; dat spreker een beroep wil doen op de
herinnering van de heer Weisman; dat spreker voorts kan
mededelen, dat een employé van de heer Barnstein, een
heer De Graaf, hem heeft gezegd zich goed te herinneren,
dat de heer Weisman, toen hij de smalfilmboel bij de heer
Mullens kwam weghalen, ongevraagd heeft uitgeroepen: „Ik
heb toch maar mooi de boel voor jullie voor ver
kocht", en dat de heer De Graaf bereid is dit onder ede
te bevestigen; dat spreker ten slotte bezwaar heeft dat de
Commissie van Geschillen aan appellante de bewijslast heeft
opgelegd;
dat Mr. A. O. H. Teilegen namens geintimeerde in
hoofdzaak heeft verklaard, dat de heer Weisman inderdaad
de films heeft verkocht, doch dat hij hiervoor onmogelijk
een bedrag van zou hebben kunnen ontvangen, aan
gezien alle films een dergelijk bedrag niet zouden hebben
kunnen opleveren, omdat zij het niet waard waren; dat de
Commissie van Geschillen zeer terecht niet aan geintimeerde
de bewijslast heeft opgelegd, aangezien toch, wanneer iemand
iets vordert in dit geval appellante deze moet zeggen
hoe groot zijn vordering is en het aan hem is deze te be
wijzen; dat indertijd de heer Wijsman bedrijfsleider van de
N.V. Wico was, terwijl directrice was Mej. A. Wildenburg
en boekhouder de heer Overboom; dat spreker hier op de
verklaring van de heer De Graaf niet verder kan ingaan
en haar slechts volkomen kan ontkennen; dat de tegenpartij
niets omtrent de door de heer Weisman geinde bedragen ten
bewijze heeft kunnen voortbrengen, doch als grondslag van
haar vordering slechts de brief van 23 April 1945 neemt,
terwijl zij ook nog een andere grondslag zal moeten aan
tonen;
dat de heer Weisman in hoofdzaak heeft verklaard, dat
de Wico een zelfstandige N.V. was, waarbij hij als chef-
verkoper op de smalfilm-afdeling in dienst was van om
streeks December 1939/Januari 1940 tot Augustus 1941; dat
spreker niet het recht had voor de N.V. Wico te tekenen;
dit hadden slechts Mej. A. Wildenburg en de heer Over
boom; dat spreker niets zelfstandig deed en zijn verkopen
steeds werden goedgekeurd;
dat Mr. Bekker voorts nog heeft verklaard, dat de N.V.
Wico in deze geen partij is, doch de N.V. Loet C. Barn-
stijn's Standaard Films; dat thans de N.V. Loet C. Barn-
stijn's Standaard Films de directie voert over de N.V.
Wico;
dat Mr. J. A. M. Leistikow voorts nog namens appellante
heeft verklaard, dat de directie van de N.V. Loet C. Barn-
stijn's Standaard Films over de N.V. Wico eerst van na
de oorlog dateert; dat daarvoor Mej. Wildenburg directrice
over de N.V. Wico was; dat de vordering is ingesteld door
de N.V. Loet C. Barnstijn's Standaard Films omdat deze
thans de directie voert; dat echter de N.V. Wico een zelf
standige N.V. is en zijns inziens wel degelijk partij;
OVERWEGENDE:
dat weliswaar Loet C. Barnstijn's Standaard Films N.V.
en de Firma E. M. Weisman Zn., beide te 's-Graven-
hage, lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat,
ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle geschillen tus
sen de leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke
rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals
die is geregeld in vorengenoemd reglement, waaruit de Com
missie van Geschillen de conclusie heeft getrokken, dat zij
bevoegd was van het onderhavige geschil kennis te nemen
en daarin uitspraak te doen;
dat echter de Raad is gebleken, dat het onderzoek van de
Commissie van Geschillen onvolledig is geweest, aangezien
zij zonder meer heeft geaccepteerd, dat het geschil betrof een
vordering van de N.V. Loet C. Barnstijn's Standaard Films
op de Firma E. M. Weisman en Zn., terwijl het onderzoek
van de Raad heeft uitgewezen, dat de vordering er niet een
van de N.V. Loet C, Barnstijn's Standaard? Films was, doch
van de N.V. Wico;
dat immers de heer E. M. Weisman volgens verklaringen
van partijen films uit de stock van laatstgenoemde N.V.,
zou hebben verkocht en dat het feit, dat de N.V. Loet C.
Barnstijn's Standaard Films thans directrice is van de N.V.
Wico indertijd was dit Mejuffrouw Wildenburg niet
afdoet aan het in deze partij zijn van de N.V. Wico;
dat de N.V. Wico geen lid is noch was van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond;
dat voorts de employé van de N.V. Wico,; de heer E. M.
Weisman, destijds evenmin lid was van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, daargelaten, dat thans als lid van de Ne
derlandsche Bioscoop-Bond staat ingeschreven de firma E.
M Weisman Zn.;
dat men hier dus te maken heeft met een geschil tussen
twee niet-leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, waar
bij nog komt, dat de vordering er een is van een werk
gever op een zijner werknemers;
dat dus niet een geschil aanwezig is in de zin van artikel
1 van het Arbitrage-Bondsreglement aangezien het geen ge
schil betreft
a. tussen leden van de Bond onderling;
b. tussen leden en donateurs (trices), van de Bond;
c. waaromtrent door het daarbij betrokken lid van de
Bond met de andere partij is overeengekomen, dat zij
ter beslechting zullen worden onderworpen aan de ar
bitrage van de Bond;
dat derhalve de Bondsarbitrage niet bevoegd is van dit
geschil kennis te nemen;
dat dientengevolge ook de Commissie van Geschillen zijn
de de eerste instantie van deze arbitrage onbevoegd was het
geschil in behandeling te nemen en er uitspraak in te doen;
dat gezien het vorenstaande aan de Raad van Beroep,
als hoogste instantie, de grondslag voor zijn bevoegdheid
ontbreekt;
VERKLAART zich onbevoegd om van dit beroep kennis
te nemen;
VERSTAAT, dat de arbitragekosten ad. 300.— ten
laste komen van appellante.
Aldus opgemaakt en getekend te Amsterdam
op 1 Augustus 1949.
In zake:
LOET C. BARNSTIJN'S FILMDISTRIBUTIE N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan
de Van Alkemadelaan 7, appellante oorspronkelijk gedaagde,
en
N.V. FILMVERHUURKANTOOR NEDERLAND, do
micilie gekozen hebbende ten kantore van Mr. R. H. Dijk
stra, Joh. Vermeerstraat 15 te Amsterdam, geintimeerde,
oorspronkelijk eiseres.
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge
schillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, gewezen op 9 Februari 1949, van welk vonnis de be
slissing luidt:
„Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van
kwijtinq aan eiseres te betalen een bedrag van
Veroordeelt gedaagde om aan de accountant W. Lan-
gelaar te Amsterdam of diens gemachtigde, dan wel
aan het Accountantskantoor Loyens en Volkmaars
eveneens te Amsterdam of diens gemachtigde, zulks
naar keuze van eiseres, telkens op eerste aanvrage
binnen drie dagen inzage te geven van alle boeken, be
scheiden, correspondentie en andere door bedoelde ac
countant of diens gemachtigde noodzakelijk geachte
bewijstukken, waaruit deze een gewaarmerkte afreke-