37
States toekomende 30% door bemiddeling van gedaagde
zou worden aangewend tot aflossing van het studio-ere-
diet; dat ook de heer Ter Linden van deze overeenkomst,
waarvan voor het eerst op 1 September door de heer Keu-
zenkamp een concept is opgesteld, op de hoogte was, aan
gezien hij op 29 September schriftelijk een overzicht van
de lopende zaken aan gedaagde heeft verstrekt, waarin
laatstbedoelde regeling wordt gestipuleerd; dat afgezien
hiervan de opbrengst van de film „Niet Tevergeefs" zeer
gering is, zodat thans reeds vaststaat, dat zelfs het door
gedaagde verstrekte crediet bij lange na niet zal worden
opgebracht;
dat Mr. Peters namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft
geantwoord.dat het hem vreemd voorkomt, dat gedaagde
na ontvangst van bovenbedoeld overzicht van de heer Ter
Linden, hetwelk geheel in strijd is met eiseresses brieven van
28 September en 1 October, niet onmiddellijk op deze
brieven heeft gereageerd, in plaats van eiseres door het
schrijven van een vaag briefje in de waan te laten, dat
met de ponds-pondsgewijze aflossing der credieten accoord
werd gegaan;
dat de heer J. J. ter Linden, als getuige, in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de heer W, K. G. van Royen hem op 29
Juli telefonisch heeft gevraagd of de door de eiseres en
gedaagde te verlenen credieten ponds-pondsgewijze uit de
eerste opbrengst zouden kunnen worden afgelost; dat hij
daarop heeft geantwoord deze kwestie met Professor Keu-
zenkamp te zullen bespreken; dat bij de desbetreffende be
spreking door Professor Keuzenkamp ter zake een afwijzend
standpunt werd ingenomen, doch dat deze wel bereid was
een clausule in het contract tussen gedaagde en Dutch
Inter-States op te nemen inhoudende, dat gedaagde na af
lossing van haar crediet de aan Dutch Inter-States toeko
mende 30 van de overige opbrengsten van de film „Niet
Tevergeefs" ten behoeve van eiseres zou inhouden, totdat
ook het studio-crediet zou zijn afbetaald; dat hij op de
avond van diezelfde dag de heren Meerburg en Kijzer
in het City Theater te Amsterdam heeft ontvangen, die
hem mededeelden, dat een regeling als door de heer Van
Royen verlangd niet meer nodig was, omdat reeds een
andere oplossing voor de betaling van de studio-huur was
gevonden; dat hij deze mededeling bij gelegenheid van een
vergadering van de Afdeling Amsterdam op 31 Juli ter
kennis van de heer Van Royen heeft gebracht, die daarop
verklaarde van een andere oplossing niets te weten en nog
nader op deze aangelegenheid te zullen terugkomen; dat op
de middag van diezelfde dag Mr. Keuls en de heer Kijzer
een zeer vluchtig bezoek aan zijn woonhuis hebben ge
bracht, zo vluchtig, dat zij zelfs geen tijd hadden om bin
nen te komen; dat er volgens mededeling van genoemde
heren een conferentie in het Parkhotel aan de gang was,
waarbij wederom sprake zou zijn van de ponds-pondsge
wijze aflossing der beide credieten; dat hij zich vaag her
innert, dat alles zo vlug is gegaan, dat, alvorens hij oo de
vraag van genoemde heren of bedoelde regeling alsnog
doorgang zou vinden, kon ingaan, zij reeds waren vertrok
ken; dat op 13 Augustus ten kantore van Professor Keu
zenkamp het eerste concept-contract tussen gedaagde en
Dutch Inter-States is opgemaakt, waarin de aflossing van
het studio-crediet overeenkomstig de zojuist genoemde 30%
regeling was opgenomen; dat vervolgens op 3 September
in de Studio een bespreking met de heren Mr. Keuls en
Mr. Meerburg heeft plaats gevonden, waarbij deze rege
ling opnieuw ter sprake is geweest; dat bij die gelegenheid
door genoemde heren tegen deze regeling geen bezwaar is
qemaakt; dat op 27 September op uitnodiging van Mr.
Peters een conferentie in de Studio is belegd, waarbij door
Mr. Keuls mededeling is gedaan van een afspraak in zake
de ponds-pondsgewijze aflossing der credieten. die op 31
Juli moest zijn gemaakt; dat hierop door geen der partijen
is gereageerd; dat hij Mr. Peters er toen op heeft gewezen,
dat dit een kwestie is tussen eiseres en Dutch Inter-States,
waarbij gedaagde eventueel als welwillende derde zou kun
nen optreden; dat indien verdere medewerking van gedaag
de zou worden verlangd, daaromtrent met Professor Keu
zenkamp overleg moest worden gepleegd; dat Mr. Peters
vervolgens heeft toegezegd zich ter zake met Professor
Keuzenkamp in verbinding te zullen stellen en hem van de
desbetreffende brief een copie te zullen doen toekomen; dat
hij deze copie nooit heeft ontvangen;
dat Professor T. Keuzenkamp, als getuige, de verklaringen
van de heer J. J. ter Linden voorzover hij daarbij is be
trokken, heeft bevestigd en voorts in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat hij het voorstel ener ponds-pondsgewijze aflos
sing der beide onderwerpelijke credieten toen dit te zijner
kennis werd gebracht onmiddellijk van de hand heeft gewe
zen; dat hij later nog eens met de heren Meerburg en Kijzer
over de productie in het algemeen heeft gesproken, waarbij
onder andere de mogelijke opbrengst van de film een punt
van bespreking heeft uitgemaakt; dat bij deze en ook bij
andere gelegenheden door genoemde heren met geen woord
over een ponds-pondsgewijze verdeling van de opbrengsten
van de film „Niet Tevergeefs" is gerept;
dat de heer W. K. G. van Royen namens eiseres in hoofd
zaak heeft verklaard, dat de studio-directie de N.V. Dutch
Inter-States Filmproduction tot de Studio heeft toegelaten
op conditie, dat het haar te verlenen crediet preferentie
zou genieten boven alle andere betalingen; dat hieromtrent
later moeilijkheden rezen, doordat gedaagde eveneens een
belangrijk crediet had verstrekt, dat echter uit de eerste
opbrengsten van de film „Niet Tevergeefs" moest worden
afgelost; dat hij bij wijze van tussenoplossing telefonisch
op 18 Augustus aan de heer Ter Linden heeft voorgesteld
beide credieten dan ponds-pondsgewijze uit de eerste op
brengsten terug te betalen; dat de heer Ter Linden mede
deelde, dat hierover te praten was en dat hij deze kwestie
met zijn superieuren zou opnemen; dat hij aan de heer Ter
Linden twee dagen later telefonisch om uitsluitsel heeft
gevraagd en dat deze antwoordde met de voorgestelde re
geling accoord te gaan; dat daarna met de productie is
begonnen; dat hem overigens van vroegere telefoongesprek
ken de heer Ter Linden sprak van 29 Juli over deze
kwestie niets bekend is;
dat de Voorzitter van de Commissie vervolgens de zitting
heeft verdaagd, ten einde te overwegen of het gewenst is
in deze zaak, met het oog op de door de verschillende
getuigen en door de partijen afgelegde tegenstrijdige ver
klaringen, de heren Kijzer, Mr. Meerburg en Mr. Keuls
alsnog als getuigen te horen;
dat de Commissie partijen hierna alsook bovengenoemde
getuigen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op
Maandag 9 Mei 1949 op het Bondsbureau, Jan Luyken-
straat 2 te Amsterdam;
dat aldaar zijn verschenen Mr. H. B. F. J. A. Peters,
directeur van eiseres, alsmede de heren Mr. D. J. I. van den
Oever en A. J. A. Huyser, gedelegeerd commissaris en
adjunct-directeur van gedaagde;
dat voorts als getuigen zijn verschenen de heren Professor
T. Keuzenkamp, J. J. ter Linden, Mr. H. A. Keuls, direc
teur van de N.V. Dutch Inter-States Filmproduction, Mr.
P. A. Meerburg en de heer P. Kijzer;
dat de Voorzitter van de Commissie heeft vastgesteld, dat
zich sedert de vorige behandeling van dit geschil geen wij
zigingen in de stand van zaken hebben voorgedaan;
dat Mr. P, A. Meerburg, als getuige, in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij bij de bespreking ten huize van de heer
Ter Linden op of omstreeks 21 Augustus persoonlijk niet
aanwezig is geweest; dat deze bespreking is gevoerd door
de heren Kijzer en Keuls; dat op Zaterdag 21 Augustus
een conferentie in het Parkhotel plaats vond, waarbij onze
kerheid bestond over de vraag of gedaagde al dan niet
accoord ging met een ponds-pondsgewijze verdeling van
de eerste opbrengsten der film „Niet Tevergeefs"; dat ter
vermijding van misverstanden de heren Kijzer en Keuls toen
naar het huis van de heer Ter Linden zijn gegaan om de
mededelingen van Mr. Peters, dat deze regeling tot stand
zou zijn gekomen, bevestigd te krijgen; dat genoemde heren